Dit hoofdstuk behandelt de regels die gelden voor de verschillende werkzaamheden in het gasvoorzieningsysteem. Tot de werkzaamheden behoren ook meting, beproeving en inspectie.
6.1 Algemeen
Voor alle werkzaamheden in het gasvoorzieningsysteem moet een opdracht gegeven worden. Meestal gebeurt dit door een WV maar ook een PL mag een opdracht geven, maar dan alleen voor zover dat binnen de aan hem gegeven opdracht valt.
Er zijn uitzonderingen waarbij geen opdracht nodig is:
- Enkele niet-gastechnische werkzaamheden, zoals het aflezen van meters, mogen zonder opdracht worden uitgevoerd door een medewerker met een aanwijzing. Zie hiervoor ook de VWI’s, Indien bepaalde werkzaamheden niet in VIAG of VWI’s zijn vastgelegd bepaalt de IV hoe de opdrachtverstrekking moet plaats vinden.
- Voor enkele activiteiten die de WV zelf uitvoert, is geen opdracht nodig (zie artikel 6.4.1).
Voor, tijdens en na werkzaamheden
- De WV informeert (eventueel via de ploegleider) de uitvoerende medewerkers vóór de start van de werkzaamheden. Het gaat om de aard van de werkzaamheden, de veiligheidsaspecten, de rol van elke medewerker daarin en de gereedschappen en hulpmiddelen die gebruikt moeten worden.
- Bij ongunstige omgevingsinvloeden bepaalt de WV welke beperkingen en (veiligheids)maatregelen nodig zijn.
- De WV geeft (eventueel via de ploegleider) medewerkers toestemming om met de werkzaamheden te beginnen.
- De WV kan in het werkplan terugkoppelmomenten aangeven. De uitvoerende (bij meerdere personen de PL) is er dan verantwoordelijk voor dat op tijd wordt teruggekoppeld.
- Als werkzaamheden onderbroken worden, zijn passende veiligheidsmaatregelen nodig, afgestemd op de situatie (wel of niet onder gasdruk, hoge druk, lage druk).
- De WV informeert de uitvoerende medewerkers bij voltooiing van de werkzaamheden (eventueel via de ploegleider).
Tijdelijke afsluitmiddelen
- Tijdelijke afsluitmiddelen (bijvoorbeeld gasblazen) moeten regelmatig op hun goede werking worden gecontroleerd.
- Tijdens de werkzaamheden moeten de uitvoerende medewerkers de plaats van de gasblazen kunnen zien en de druk in de gasblazen ter plaatse kunnen bewaken Als zij de gasblazen niet kunnen zien, moet er extra bewaking bij elke geplaatste gasblaas aanwezig zijn.
Aanwijzingen
- Voor gastechnische werkzaamheden en niet-gastechnische werkzaamheden is een VIAG-aanwijzing nodig. De VWI’s (zie bijlage 6) beschrijven de meest voorkomende werkzaamheden met de minimale aanwijzing. Ook is aangegeven welke activiteiten uitgevoerd moeten worden door meerdere personen met een aanwijzing.
- Voor bepaalde werkzaamheden is er geen veiligheidswerkinstructie. In die gevallen bepaalt de WV de aanwijzingen die nodig zijn. Hij legt die vast in het werkplan.
6.2 Veiligheidswerkinstructies
Uitvoerende medewerkers moeten parate kennis hebben van VWI’s. VWI’s zijn veiligheidstechnische beschrijvingen van een activiteit en vormen de basis voor een juiste houding en een juist gedrag bij activiteiten. VWI’s mogen alleen uitgevoerd worden door medewerkers met de juiste aanwijzing.
VWI’s zijn geen montage-instructies of bedieningshandleidingen. Wel staan er soms onderdelen van die instructies of handleidingen in een VWI als dat nodig is om veilig te werken.
VWI’s bestaan standaard de volgende informatie:
- Doel en Toepassingsgebied opgenomen in de titel
- Opdracht en aanwijzing
- Risico’s en maatregelen
- Persoonlijke beschermingsmiddelen en veiligheidsmiddelen
- Werkwijze (voorbereiding, uitvoering, beëindiging)
- Referenties
- Bijlagen (eventueel)
VWI’s zijn verbonden met de VIAG. In bijlage 6 staat een overzicht.
Van kracht verklaring door IV
Bij elke netbeheerder moeten de VWI’s door de IV worden beoordeeld op toepasbaarheid in het door hem beheerde gasvoorzieningsysteem. De IV stelt daarbij vast of er situaties of onderdelen van het systeem (bijvoorbeeld bepaalde componenten) zijn die ontoelaatbare veiligheidsrisico’s met zich meebrengen als er activiteiten volgens bepaalde VWI’s zouden worden uitgevoerd. Als dat zo is kunnen die bepaalde VWI’s niet worden toegepast, dus kunnen bijvoorbeeld bepaalde activiteiten niet onder gasdruk worden uitgevoerd.
De IV moet een document opstellen waaruit blijkt welke VWI’s van kracht zijn, welke afwijkende situaties / onderdelen er zijn en hoe daarmee moet worden omgegaan. Als onderdelen nieuw worden toegepast of zijn vervallen moet het document worden geactualiseerd; bovendien moet minimaal éénmaal per jaar een heroverweging plaatsvinden waarna zo nodig een nieuw document wordt vastgesteld. Het document moet beschikbaar zijn voor iedereen die activiteiten in dat gasvoorzieningsysteem uitvoert of uit laat voeren.
Keuze WV of medewerker
Een WV geeft zijn opdrachten binnen de kaders zoals die door de IV zijn aangegeven. Desondanks kan de WV besluiten om een opdracht niet (of niet op een bepaalde wijze, zoals bijvoorbeeld onder gasdruk) uit te laten voeren, ook al wordt het in de VWI en door de IV wel toegestaan. In dat geval is melding aan de OIV, eventueel achteraf, noodzakelijk.
Een uitvoerende medewerker mag ook besluiten om een opdracht niet (of niet op een bepaalde wijze, zoals bijvoorbeeld onder gasdruk) uit te voeren, ook al wordt het in de VWI en door de IV wel toegestaan. In dat geval moet direct contact worden opgenomen met de WV.
6.3 Werkzaamheden en het meldpunt
De registratie van de actuele netsituatie is een verantwoordelijkheid van de netbeheerder. Alle netwijzigingen, ook bij raamopdrachten en mondelinge opdrachten, moeten aan het meldpunt worden doorgegeven; dit kan ook via de WV. De actuele netsituatie moet altijd bekend zijn. Elke netbeheerder bepaalt hoe dit geregeld wordt.
6.4 Uitvoering algemeen
Deze paragraaf behandelt de regels die gelden als werkzaamheden door meerdere personen worden uitgevoerd.
6.4.1 Uitvoering door de WV zelf
De WV mag een aantal werkzaamheden zelf uitvoeren (zie artikel 3.6.4). Als dit per bedrijf nader wordt ingevuld moet de directie en de IV toetsen of dat in de geest van dit artikel plaats vindt.
Als de WV iets zelf wil uitvoeren volgens een werkplan dat hij zelf heeft opgesteld, moet een andere WV dit werkplan controleren en in opdracht geven. In de volgende situaties is dat echter niet nodig:
- bij metingen, beproevingen en inspecties, alle zonder montage en/of demontage;
- bij toezicht houden.
6.4.2 Uitvoering door meerdere personen
De WV wijst een ploegleider aan als werkzaamheden door meerdere personen moeten worden uitgevoerd.
Hiervoor gelden de volgende regels:
- De ploegleider moet de aanwijzing VP of AVP hebben.
- Een ploegleider heeft de leiding op de werkplek. Hij mag opdrachten geven die binnen zijn eigen opdracht vallen.
- De ploegleider is er op de werkplek verantwoordelijk voor dat de ploegleden juist en veilig handelen en dat de veiligheidsmaatregelen gehandhaafd blijven.
- Zonder ploegleider mogen geen werkzaamheden in ploegverband worden uitgevoerd.
- Iedereen met een aanwijzing is verantwoordelijk voor het veilige verloop van zijn deel van de werkzaamheden en moet die uitvoeren volgens het werkplan.
Instructie
De ploegleider instrueert de ploegleden:
- Hij toont de eventueel genomen veiligheidsmaatregelen.
- Hij bespreekt de voorgenomen activiteiten en zegt wat ieders taak daarin is.
- Hij geeft (deel)opdrachten.
Dit gebeurt ook bij ploegleden die zich op een later tijdstip bij de ploeg voegen. Elk ploeglid moet op de hoogte zijn van de taken en de actuele stand van zaken.
Meerdere ploegleiders
Soms zijn meerdere ploegleiders bij een project zijn betrokken. Dat is bijvoorbeeld het geval bij deelprojecten of als werkplekken ver uit elkaar liggen. In deze gevallen moet de WV operationeel aanwezig zijn. Dit houdt in dat hij regelmatig aanwezig is op de verschillende werkplekken.
Individuele werkzaamheden
Bij individuele werkzaamheden wordt geen ploegleider aangewezen. De (A)VP of VOP die de opdracht krijgt, is dan zelf verantwoordelijk voor de werkzaamheden en het veilige verloop daarvan.
Raamopdracht en ploegleider
Er moet ook een ploegleider zijn als meerdere personen met een aanwijzing via een raamopdracht activiteiten uitvoeren. Ploegleider wordt dan degene met de hoogste aanwijzing (VP of AVP). Bij gelijke aanwijzingen wordt degene die de werkopdracht heeft ontvangen, de ploegleider. Het ploegleiderschap moet onderling eenduidig worden gecommuniceerd.
6.4.3 Extra bepalingen
De werkzaamheden mogen pas starten als iedereen op de werkplek zich ervan overtuigd heeft dat hij veilig kan werken. Daarbij moet vooraf op het volgende worden gelet:
- De WV moet beschikbaar zijn.
- Er is minstens één (A)VP aanwezig die volledig op de hoogte is van de inhoud van het werkplan.
- Er is een ploegleider aangewezen als er meer medewerkers zijn.
- Er moeten voldoende communicatie- en beveiligingsmiddelen zijn.
- Elke uitvoerende medewerker moet bekend zijn met de technische gegevens die voor zijn taak van belang zijn. Bijvoorbeeld de gasdruk van het leidinggedeelte waaraan gewerkt wordt.
- Als er een KB-systeem aanwezig is, moet dat uitgeschakeld worden. Dit voorkomt beschadiging door laswerkzaamheden.
Tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden zijn de volgende zaken van belang:
- De deugdelijkheid van elk (deel van een) gereedgekomen werk moet worden gecontroleerd. Bijvoorbeeld door het afpersen van een aansluitstuk voordat er wordt doorgeboord.
- De periode dat leidingen onderbroken zijn, moet zo kort mogelijk zijn.
- Vóór een kunststofleiding verbroken wordt moet rekening gehouden worden met eventueel aanwezige statische elektriciteit (zo nodig een elektrische afleiding naar aardpotentiaal aanbrengen).
- Als een metalen leiding verbroken wordt, moet een elektrisch geleidende overbrugging aangebracht zijn in verband met eventuele inductiespanningen.
6.5 Metingen
Metingen waarbij sprake is van (de)montage of aan/afkoppelen vallen onder gastechnische werkzaamheden (zie ook artikel 2.5.7). Voor het uitvoeren van metingen is een aanwijzing nodig, zie hiervoor de veiligheidswerkinstructie.
Een VOP (een VOP-G-assistent of een VOP-G-meters) mag de volgende metingen uitvoeren:
- metingen met gassignaleringsapparatuur (voor de persoonlijke veiligheid);
- periodiek gaslekonderzoek (bovengronds lekzoeken), maar alleen als hij hiervoor apart gecertificeerd is;
- drukmetingen bij bestaande vaste meetpunten (dus aflezen).
Een VOP-G-meters mag daarnaast ook de volgende metingen uitvoeren:
- drukmetingen bij aansluitingen t/m G25 in standaard meterkasten;
- controle op dichtheid van gasmeteropstellingen t/m G25 en bijhorende binneninstallaties.
Er moeten passende en veilige meetinstrumenten worden gebruikt om aan gastechnische installaties te meten. Deze instrumenten moeten vóór gebruik en, als dat nodig is, ook daarna worden gecontroleerd.
6.6. Beproevingen
Beproevingen vallen onder de gastechnische werkzaamheden (zie ook artikel 2.5.8).
Regels bij beproevingen
- De beproeving van gasleidingen moet plaatsvinden volgens de landelijke normen/richtlijnen (zie bijlage 1) en de bedrijfsprocedures. Dit valt onder de verantwoordelijkheid van de WV.
- De resultaten van de beproeving moeten in een beproevingsrapport worden vastgelegd volgens de voorschriften.
- De gasnetbeheerder bewaart alle beproevingsrapporten. Daarbij gelden de termijnen zoals deze in de norm NEN 7244-7 zijn opgenomen. Het hangt af van de toe te passen bedrijfsdruk of de leiding beproefd moet worden met lucht, een inert gas of water.
- Zie voor een uitvoerige beschrijving de veiligheidswerkinstructie(s).
6.7 Het uit en in bedrijf nemen van leidingen
Bij het in en uit bedrijf nemen van leidingen, ook vóór of tijdens het aan- of inbouwen, zijn de volgende aandachtpunten na belang:
- Als tijdelijke afsluitmiddelen gebruikt worden moet de ploegleider de gehele tijd op de werkplek aanwezig zijn en leidinggeven.
- Na het afsluiten/aanbrengen van afsluiters en/of gasblazen (die gebruikt worden om een leidinggedeelte drukloos te maken) moet de afdichtende werking ervan worden gecontroleerd.
- Er moeten deugdelijke maatregelen worden genomen om ongecontroleerde gasuitstroom te voorkomen als een gasvoerende leiding onderbroken wordt en de werkzaamheden niet direct aansluitend worden uitgevoerd. Er moeten dan eindkappen of persstoppen worden gebruikt; de afdichtende werking moet worden gecontroleerd.
- Bij het gebruik van gasblazen, persstoppen en afsluiters kan er sprake zijn van doorlekkend gas. Zo nodig moeten er maatregelen worden genomen.
- Als werkzaamheden bij een onderbroken gasvoerende leiding de werkplek wordt verlaten moeten de persstoppen worden vervangen door een permanente afsluiting, zoals eindkappen en stempeling.
- Bij een droge omgeving en activiteiten met een kunststof buis moet rekening gehouden worden met eventueel aanwezige statische elektriciteit (zo nodig een elektrische afleiding naar aardpotentiaal aanbrengen).
- Nieuwe leidingen mogen pas in bedrijf worden gesteld na ontluchting van de leidingen én nadat een meting heeft uitgewezen dat de leiding voor 100% met aardgas is gevuld. Bij deze werkzaamheden is een brandblusser op de werkplek verplicht.
- Als de werkzaamheden klaar zijn moet het gemaakte werk op dichtheid worden gecontroleerd. Hierbij moeten de normen, richtlijnen en (bedrijfs-) procedures voor deze beproeving worden gevolgd. Uitzondering: nieuwe aansluitleidingen die binnen twaalf maanden worden overgezet van een oud naar een nieuw hoofdnet. Deze hoeven niet opnieuw op dichtheid te worden beproefd als er een beproevingsrapport aanwezig is.
Zie voor een uitvoerige beschrijving de VWI’s.
6.8 Uitstroming van gas en gevarenzone
Ongecontroleerde gasuitstroming is gasuitstroming die niet onder alle omstandigheden volledig is te stoppen.
Aandachtspunten:
- De WV bepaalt in eerste instantie de kans op ongecontroleerde gasuitstroming. Daarna bepalen de uitvoerende medewerkers dit op de werkplek.
- Met uitstroming van gas en mogelijke ontstekingsbronnen moet bij gastechnische werkzaamheden altijd rekening worden gehouden.
- Als er ongecontroleerde gasuitstroming kan plaatsvinden, moeten gastechnische werkzaamheden altijd door ten minste twee personen worden uitgevoerd. Dit moeten minimaal een (A)VP en een VOP zijn. De benodigde aanwijzing(en) hangen af van de situatie en werkzaamheden (zie ook de veiligheidswerkinstructies). Deze personen moeten oogcontact met elkaar houden, zodat ze in noodsituaties adequaat kunnen optreden.
- Persoonlijke beschermingsmiddelen moeten gebruikt worden bij de uitvoering van de werkzaamheden.
Gevarenzone
Van een gevarenzone is sprake als de gasconcentratie hoger is dan 10% LEL (Lower Explosion Level). Een gasluchtmengsel (van lucht en aardgas) is explosief binnen de grenzen van 5% en 15% gas. Bij metingen kunnen de percentages van plaats tot plaats sterk verschillen. Aandachtspunten bij een gevarenzone:
- Men moet buiten de gevarenzone blijven.
- Bij gastechnische werkzaamheden waarbij mogelijk gas uit kan stromen moet de gasconcentratie de hele tijd worden gemeten.
- Bij activiteiten waarbij vrije gasuitstroming verwacht mag worden moeten mogelijke ontstekingsbronnen zoveel mogelijk worden verwijderd of uitgeschakeld. Ontstekingsbronnen kunnen zijn: auto’s, machines, verlichting, gevelkachels, elektrische schakelkasten, hoogspanningslijnen, bovenleidingen van elektrische tractie, mobiele telefoons, PDA’s, enzovoort.
- Bij een gemeten gasconcentratie > 10% LEL moet de werkplek worden verlaten en moet iedereen op een veilige afstand blijven (omdat een gaswolk kan ontbranden).
Deze richtlijnen gelden in verband met de gevarenzone:
- Het meetpunt van de gasconcentratie ligt 0,5 meter boven het maaiveld of 0,5 meter boven de bodem van de ontgraving.
- Er mogen geen ontstekingsbronnen zijn op de werkplek zelf en in de omgeving daarvan.
- Ontgravingen moeten ruim uitgevoerd worden (zie de veiligheidswerkinstructie).
- Tijdens het ontgraven moet de hele tijd gemeten worden of de gasconcentratie op de meethoogte beneden de 10% LEL blijft.
Voor de afhandeling van gasluchtmeldingen en storingen zie de veiligheidswerkinstructie.
6.9 Reparatie van lekken in gasvoerende leidingen
Grote lekken moeten onmiddellijk gerepareerd worden. Kleine lekken die geen direct gevaar voor de omgeving betekenen, kunnen soms (onder voorwaarden) onder gasdruk worden gerepareerd (zie VWI).
Regels voor reparaties
- De (A)VP beoordeelt de situatie en bepaalt hoe op verantwoorde wijze gewerkt kan worden. Hij let hierbij op de plaatselijke omstandigheden, de aard en grootte van het lek, en de veiligheidswerkinstructie.
- De WV geeft opdracht voor de reparatie.
- Tijdens de uitvoering wordt zo nodig overlegd met de WV. Dit hangt af van wat daarover is vastgelegd in de bedrijfsprocedures.
- Bij leidingen die niet onder druk staan, kunnen werkzaamheden pas plaatsvinden nadat is vastgesteld dat de leiding inderdaad drukloos en gasloos is.
- Als de BD of WV oordeelt dat het in verband met een veilige bedrijfsvoering onmogelijk of ongewenst is dat een leiding geheel drukloos wordt gemaakt, moet de druk verlaagd worden (in overleg met de OIV).
- Als er geen onderbreking nodig is voor de reparatie van een lek, mogen de werkzaamheden onder gasdruk plaatsvinden. De (A)VP moet dan tijdens en na het opgraven van de leiding wel steeds vaststellen dat er geen ontoelaatbare persoonlijke risico’s zijn.
Reparaties in transportleidingen
- Afsluiters waarmee het betreffende leidinggedeelte drukloos gemaakt wordt, moeten gecontroleerd worden op hun afdichtende werking.
- Ook bij het gebruik van persstoppen kan er sprake zijn van doorlekkend gas.
- Bij het afsluiten in transportleidingen moet er gezorgd worden voor een dubbele afsluiting of er moeten aanvullende maatregelen genomen worden (bijvoorbeeld steekflens plaatsen, dubbele afsluiters plaatsen, stoppelen, airmoven, afblazen, enzovoort). De WV bepaalt de te volgen werkwijze.
Zie voor een uitvoerige beschrijving de VWI’s.
6.10 Benadering van gaslekken
Gaslekkages met een groot veiligheidsrisico zijn lekkages waarbij zo’n grote hoeveelheid gas vrijkomt dat het ontsteken daarvan kan leiden tot verwonding van mensen of vernieling van goederen in de omgeving. Bij een lekkage in de onbebouwde omgeving, wordt het risico bepaald door warmteontwikkeling en –straling, en rondvliegende voorwerpen. Als lekgas in of bij bebouwing explodeert, kunnen bovendien gebouwen instorten en kan puin rondvliegen. Bij grote gaslekkages kan verstikking door zuurstofgebrek plaatsvinden.
Bij een groot gaslek ontstaat vrijwel onmiddellijk een explosief gasluchtmengsel dat tot ontsteking kan komen. De kans op ontsteking wordt kleiner door directe ontstekingsbronnen weg te halen en voertuigen en werktuigen uit te schakelen. Meestal is het onmogelijk om elke mogelijke ontstekingsbron uit te schakelen en kan op elk moment ontsteking plaatsvinden. Een explosief mengsel in of bij bebouwing of in een omgeving met mensen levert dus een hoog veiligheidsrisico op. Alleen in het open veld kan het veiligheidsrisico goed beheerst worden, bijvoorbeeld doordat er geen ontstekingsbronnen zijn. Bij (relatief) kleinere lekken is het risico onder andere kleiner doordat er in korte tijd verdunning optreedt tot onder de explosiegrens.
Bij een gaslekkage binnen 2 meter van de gevel van een gebouw, moet dit gebouw direct met meetapparatuur gecontroleerd worden op de aanwezigheid van gas. Vooral in de kruipruimten en in de grond direct voor de gevel moet gemeten worden.
Regels bij het veilig benaderen van een gaswolk
- Via voortdurende meting moet steeds worden vastgesteld wat de veilige afstand is tot de gaswolk of tot het gebouw waarin zich gas bevindt.
- In verband met de mogelijk optredende warmtebelasting moeten bij een aanzienlijke vrije gasuitstroming zoals bij buisbreuken en bij graafschades de veiligheidsafstanden van tabel 2 worden aangehouden. Dit geldt ook bij hoorbaar en zichtbare gasuitstromingen.. Hierbij wordt dan voldaan aan de norm van een maximale warmtestraling van 1 kW/m2. De invloeden van wind (sterkte en richting) hebben beperkte invloed op de berekende afstanden, maar kunnen in Nederland in korte tijd sterk variëren. Omdat in Nederland de windsterkte en windrichting in korte tijd sterkt kunnen variëren, zijn deze afstanden gebaseerd op “worst case” scenario’s.
–
Tabel 2: Veiligheidsafstanden warmtebelasting (afstanden in meters) |
|
Druk (bar) |
Diameter |
|
≤ DN 50 |
≤ DN 100 |
≤ DN 150 |
≤ DN 200 |
≤ DN 300 |
≤ DN 400 |
> DN 400 |
≤ 0,1 |
10 |
15 |
25 |
35 |
50 |
70 |
> 90 |
1 |
15 |
30 |
45 |
65 |
100 |
140 |
> 180 |
4 |
25 |
50 |
80 |
110 |
170 |
230 |
> 300 |
8 |
30 |
65 |
100 |
140 |
220 |
300 |
> 400 |
In onderstaande figuur zijn de gevarenzone en de nabijheidszone getekend. Hierbij is rekening gehouden met de windrichting.
Figuur – Gevarenzone en nabijheidszone bij een groot gaslek.
Hulpdiensten
- De hulpdiensten die op een groot gaslek worden afgestuurd, moeten op de hoogte zijn of worden gebracht van het veiligheidsrisico. Als dat nodig is worden ze geïnstrueerd, zodat ze zelf geen onaanvaardbare risico’s lopen en het risico voor de omgeving zo goed mogelijk kunnen beperken.
- Het is moeilijk om uit een melding de lekomvang en het veiligheidsrisico af te leiden. Daarom is het nodig om ter plaatse een goede indruk te krijgen. Het mag duidelijk zijn dat het veiligheidsrisico voor de omgeving op dat moment ontoelaatbaar hoog kan zijn. Bovendien wordt men in die omgeving zelf aan dat risico blootgesteld.
6.11 Gasbranden
Een gasbrand moet bij voorkeur worden bestreden door de gastoevoer te onderbreken. Welke handelingen en acties uitgevoerd moeten worden bij gasbranden hangt af van de situatie; zie bijlage 11.
6.12 Verbindingen
In tabel 3 staan de regels voor het maken van verbindingen in verschillende situaties.
Tabel 3 – Regels voor het maken van verbindingen.
Verbinding |
Regel |
Maken van lasverbindingen in staal of PE |
Een certificaat is vereist. |
Maken van overige verbindingen |
Minimaal aantoonbare kennis is vereist (via een componentgerichte instructie). |
Maken van verbindingen op gasloze of drukloze leidingen |
De WV bepaalt de mate van toezicht. |
Lassen aan stalen HD-leidingen die onder druk staan |
De WV houdt voortdurend toezicht. |
Lassen aan stalen LD-leidingen die onder druk staan |
De WV bepaalt de mate van toezicht. |
6.13 Drukverhoging
Vóór drukverhoging van het 30 mbar deelnet naar 100 mbar moeten alle regelaars geplaatst zijn. De WV moet bij het koppelen van leidingen ter plaatse zijn.
In stappen overgaan naar een hogere druk is niet toegestaan als de netconfiguratie niet volledig is aangepast op de hogere druk. De reden hiervoor is het risico op het ontstaan van koolmonoxide (zie paragraaf 4.12).
6.14 Graafwerkzaamheden
Graafwerkzaamheden moeten gemeld worden bij het Kadaster volgens de grondroerdersregeling (WIBON). De ligging van de leidingen moet worden vastgesteld aan de hand van recente tekeningen en door proefsleuven te graven.
Regels voor het graven van sleuven/werkputten
- Graafwerkzaamheden moeten altijd uitgevoerd worden volgens de vigerende regelgeving.
- Bij machinaal graven moet een tweede man aanwezig zijn om voor te steken volgens bovenstaande regelgeving
- In de directe omgeving van kabels en leidingen moet met de hand gegraven worden.
- Bij graafwerkzaamheden kunnen voorwerpen of stoffen worden aangetroffen die gevaarlijk zijn voor de veiligheid en gezondheid van personen of het milieu. In dat geval moeten de werkzaamheden worden gestaakt en moet contact worden opgenomen met de WV (en eventueel de grondeigenaar).
- Als de diepte van de sleuf/werkput meer dan 1 meter bedraagt, moet voorkomen worden dat de taluds inkalven.
- Materialen als klinkers, tegels, keien en grond moeten op voldoende afstand van de sleuf of werkput worden opgeslagen.
- Vrijkomende grond moet gescheiden per grondsoort worden opgeslagen.
Regels voor het dichten van sleuven/werkputten
- De verschillende grondsoorten moeten op hun oorspronkelijke plaats terugkomen.
- Tot 0,2 m naast de leiding en tot 0,4 m boven de leiding moet met de hand verdicht worden.
- Machinaal of handmatig verdichten moet in lagen van maximaal 0,3 m.