Dit artikel behandelt de regels die zorgen voor een veilige bedrijfsvoering. Achtereenvolgens zijn dit de verplichtingen (4.1); de basisprincipes (4.2); opdrachten, communicatie en overdracht (4.3); risicoinventarisatie en veiligheidsmaatregelen (4.4); bediening (4.5); werkplannen (4.6); raamopdrachten (4.7); toezicht (4.8); tekeningen en documenten (4.9); asbestcement (4.10); aardgascondensaat (4.11); koolmonoxide (4.12), odorisatie (4.13) en ten slotte het gebruik van middelen (4.14).
4.1 Verplichtingen
Er zijn twee algemene verplichtingen:
- Iedereen moet zich houden aan de VIAG. Iedereen moet bij activiteiten de procesgang volgen die staat in artikel 8 en in de processchema’s.
- Er moet gasloos worden gewerkt. Gasloos houdt in dat vrije gasuitstroming wordt voorkomen en dat er tijdens het werk (vrijwel) geen gas zal vrijkomen. Er zijn een paar uitzonderingen op deze regel. Die staan in de VIAG, in de betreffende veiligheidswerkinstructie, of komen (schriftelijk) via de IV.
Dit artikel noemt alle verplichtingen voor iedereen die betrokken is bij activiteiten aan, met of nabij gasvoorzieningsystemen.
4.1.1 Verplichtingen directie
De directie heeft in relatie met de VIAG een aantal verplichtingen.
De directie:
- ziet erop toe dat alle procedures en (veiligheids)werkinstructies worden nageleefd.
- zorgt voor periodieke instructie voor alle medewerkers die betrokken zijn bij activiteiten aan, met of nabij gasvoorzieningsystemen. De instructie gaat over de veiligheidseisen, veiligheidsregels en instructies die gelden voor deze activiteiten.
- zorgt ervoor dat alle medewerkers die activiteiten uitvoeren die onder de VIAG vallen een persoonsgebonden (digitaal) document hebben, bijvoorbeeld een veiligheidspaspoort.
- verstrekt de benodigde middelen, of zorgt ervoor dat die verkrijgbaar zijn.
- zorgt ervoor dat opdrachtgevers een opdracht slechts aan één uitvoerende medewerker (of aan één ploegleider) geven.
- zorgt ervoor dat alle verantwoordelijkheden die in de VIAG beschreven zijn, eenduidig bij personen worden belegd.
Deze verplichtingen gelden voor de directies van de netbeheerders en van aannemingsbedrijven die in opdracht van die netbeheerders werken. Ze hebben betrekking op iedereen met een aanwijzing.
4.1.2 Verplichtingen medewerker
De medewerker heeft in relatie met de VIAG ook een aantal verplichtingen.
De medewerker:
- moet zich houden aan de normen, eisen, regels en instructies.
- Zorgt dat hij de periodieke instructies voor medewerkers, die betrokken zijn bij activiteiten aan, met of nabij gasvoorzieningsystemen, heeft gevolgd.
- helpt mee om gasvoorzieningsystemen in goede staat te houden.
- overtuigt zich ervan dat hij veilig kan werken vóór hij de activiteiten uitvoert.
- houdt de volgende middelen in goede staat: beschermingen, blokkeringsmiddelen, opschriften, waarschuwings- en verbodsborden, leiding- en afsluiterschema’s en dergelijke.
- houdt gereedschappen, meetapparatuur, persoonlijke en algemene beschermingsmiddelen in goede staat.
- werkt voorzichtig en zorgvuldig en voorkomt dat er gevaar ontstaat.
- gebruikt (veiligheids-) hulpmiddelen en persoonlijke beschermingsmiddelen.
- houdt in de gaten dat anderen geen gevaren veroorzaken.
- draagt de voorgeschreven kleding.
- handelt bij iedere gasleiding alsof die onder druk staat. Dat hoeft niet als hij zich er eerst van overtuigd heeft dat de leiding drukloos is en niet ongewild onder druk kan komen.
4.1.3 Verplichtingen met betrekking tot jeugdige medewerkers en stagiaires
Jeugdige medewerkers (jonger dan 18 jaar) en stagiaires mogen alleen onder directe werkleiding op de werkplek activiteiten uitvoeren aan, met of nabij gasvoorzieningsystemen. Daarbij moeten de gevaren die bij de activiteiten zouden kunnen ontstaan, worden voorkomen. Jeugdige medewerkers en stagiaires mogen geen activiteiten uitvoeren als een risico niet kan worden vermeden.
Verder gelden nog een aantal extra voorwaarden:
- De werkplek moet veilig zijn. Jeugdige medewerkers en stagiaires mogen alleen werken aan aansluitingen en netten die gasloos én veiliggesteld zijn.
- Jeugdige medewerkers en stagiaires mogen niet werken met of in de buurt van gevaarlijke stoffen, bijvoorbeeld in verontreinigde grond.
- De arbeidsduur wordt beheerst en de jeugdige medewerker en stagiaire kan tijdig de werkzaamheden beëindigen en de werkplek verlaten. Jeugdige medewerkers en stagiaires worden alleen ingezet op gepland werk en niet op storingen en dergelijke.
- De mentor (werkbegeleider op de werkplek) krijgt een instructie over hoe de begeleiding plaats moet vinden.
- Jeugdige medewerkers en stagiaires en hun mentoren/werkbegeleiders krijgen een instructie over gevaren en risico’s.
- Afspraken tussen medewerker, mentor/werkbegeleider en leidinggevende worden schriftelijk vastgelegd en worden door alle partijen ondertekend.
4.1.4 Verplichtingen bij werken bij aanwezige gasconcentraties
Als een gasconcentratie hoger is dan 10% LEL (Lower Explosion Level), is er sprake van de gevarenzone. Activiteiten binnen de gevarenzone zijn niet toegestaan. De veiligheid van uitvoerende medewerkers gaat boven de veiligheid van de omgeving (personen, dieren, gebouwen).
Voor het bepalen van de gevarenzone zijn er extra richtlijnen, zie paragraaf 6.8.
4.1.5 Overige verplichtingen
Er zijn ook enkele overige verplichtingen.
- Wie een situatie kent die een ongeval of een storing kan veroorzaken of al heeft veroorzaakt, is verplicht om dit onmiddellijk te melden of om deze situatie of storing op te heffen. Dat laatste hangt natuurlijk af van de aanwijzing. Melding hierover moet gebeuren aan de OIV of WV en aan de Arboinstantie binnen het bedrijf.
- Wie denkt dat het niet veilig is of onverantwoord is om een opdracht uit te voeren, mag die opdracht niet uitvoeren. Dit moet direct aan de opdrachtgever (WV) gemeld worden.
- Wie ter plaatse betrokken is bij de uitvoering van activiteiten aan, met of nabij een gasvoorzieningsysteem (dus niet de IV, OIV, BD en THP), moet opgeleid zijn om:
- levensreddende eerste hulp te kunnen verlenen bij activiteiten waarbij verstikkingsgevaar, explosie en/of verbrandingen kunnen optreden;
- adequaat te kunnen optreden bij gasbranden en explosiegevaar.
4.2 Basisprincipes
De VIAG is gebaseerd op een aantal basisprincipes om een veilige bedrijfsvoering te waarborgen.
- De verantwoordelijkheid voor het beheer is gescheiden van de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van activiteiten.
- De verantwoordelijkheid voor het beheer ligt bij IV, OIV en BD.
- De verantwoordelijkheid voor de operationele bedrijfsvoering ligt bij de BD. Hij geeft o.a. opdracht voor bedieningshandelingen.
- De verantwoordelijkheid voor de uitvoering ligt bij de WV als opdrachtgever en bij de uitvoerenden als opdrachtontvangers.
- Alle activiteiten aan, met of nabij gasvoorzieningsystemen vinden plaats op basis van opdrachten.
- Opdrachten worden gegeven via een werkplan en/of een bedieningsplan, of via een raamopdracht; maar dit geldt niet voor:
- enkele activiteiten zoals vermeld in de VWI’s;
- andere werkzaamheden (AW);
- enkele werkzaamheden die de WV zelf uitvoert (zie paragraaf 6.4.1).
- Werkplannen kennen 3 varianten:
- via een raamopdracht (RO), zie hiervoor artikel 4.7.
- via een directe opdracht (DO); de opdrachtgever (WV) stelt het plan op (of laat het opstellen), WV keurt het plan goed en geeft het in opdracht aan de uitvoerende medewerker(s). Indien er ook een bedieningsplan bij deze opdracht betrokken is, zal deze vooraf door de BD goedgekeurd moeten worden.
- via een goedgekeurde opdracht (GO); de opdrachtgever (WV) stelt het plan op (of laat het opstellen en controleert het), BD keurt het bedieningsplan goed, OIV keurt het werkplan goed, OIV keurt de samenhang tussen werkplan en bedieningsplan goed, en de opdrachtgever (WV) geeft het in opdracht aan de uitvoerende medewerker(s).
- Activiteiten die via een RO mogen worden opgedragen, kunnen ook via een DO of GO worden opgedragen. Activiteiten die via een DO mogen worden opgedragen, kunnen ook via een GO worden opgedragen.
- Bij een combinatie van verschillende activiteiten bepaalt de activiteit in de ‘zwaarste’ categorie hoe opdrachten gegeven worden. Zie bijlage 7 voor de verdeling per VWI (of een onderdeel daarvan).
- Bij storingen en door de IV vastgestelde activiteiten kan het bedieningsplan en/of werkplan mondeling in opdracht worden gegeven. Er is dan sprake van een mondeling bedieningsplan en/of werkplan. De volgende regels gelden daarbij:
- De opdrachtgever bespreekt het bedieningsplan en/of werkplan met de medewerker die ter plaatse is. De opdrachtgever bepaalt het bedieningsplan en/of werkplan en geeft het in opdracht. De opdrachtgever hoeft niet ter plaatse te zijn.
- De opdrachtgever verzorgt de registratie binnen de kaders die de IV heeft bepaald. o In het geval van een GO zal hier ook bij een mondelinge opdracht invulling aan moeten worden gegeven. Zie bijlage 7.
- Bedieningsplannen worden in opdracht van de BD uitgevoerd. Werkplannen worden in opdracht van de WV uitgevoerd. De WV geeft bedieningsplannen en werkplannen uit aan de uitvoerende medewerkers. De BD kan een mondeling bedieningsplan direct (zonder werkuitgifte door de WV) in opdracht geven.
- Het meldpunt (BD) is betrokken bij alle bedieningshandelingen (behalve beperkte bedieningshandelingen) en netgerelateerde werkzaamheden. Zo is de actuele situatie van het gasvoorzieningsysteem op elk moment bekend en beschikbaar. Zie de artikelen 5.2 en 6.3.
4.3 Opdrachten, communicatie en overdracht
Dit artikel behandelt de regels die ervoor zorgen dat opdrachten duidelijk zijn, dat de communicatie helder verloopt en dat alle overdrachten juist verlopen.
4.3.1 Opdrachten algemeen
Een opdrachtgever is verantwoordelijk voor het volgende:
- Hij moet zorgen voor de juiste inhoud van de opdracht en van de bijbehorende informatie.
- Hij moet de uitvoering van de opdracht controleren.
- Hij moet erop letten dat de opdracht binnen de bevoegdheden van opdrachtgever en opdrachtontvanger valt.
De opdrachtontvanger is verantwoordelijk voor het volgende:
- Hij moet de opdrachtgever de juiste informatie geven op grond waarvan (mede) de opdracht wordt gegeven.
- Hij moet nagaan of de opdracht juist is (voor zover dit binnen zijn bevoegdheden en kennisniveau mogelijk is).
- Hij mag de grenzen van de opdracht niet overschrijden.
- Hij moet er op letten dat de opdracht binnen zijn eigen bevoegdheden valt.
- Hij moet er (voor zover mogelijk) op letten dat de opdracht binnen de bevoegdheden van opdrachtgever valt.
Instructie/overleg
Bij elke opdracht moeten alle betrokkenen worden gewezen op de risico’s en op de veiligheidsmaatregelen die genomen moeten worden. Hierover is instructie/overleg nodig voordat de activiteiten starten. De WV en alle betrokken medewerkers moeten hierbij aanwezig zijn.
Het kan ook zo zijn dat niet alle betrokken medewerkers maar alleen de ploegleider aanwezig is; in dat geval zorgt de ploegleider (binnen de grenzen van zijn aanwijzing) voor informatie en instructie naar zijn ploegleden.
Bij langdurige of gecompliceerde werkzaamheden, moeten de instructies tijdens de werkzaamheden worden herhaald. De WV bepaalt wanneer dit moet gebeuren.
Opdrachtverstrekking
De medewerkers van een ploeg krijgen hun opdrachten van de ploegleider. Overige uitvoerenden krijgen hun opdrachten van de WV.
Een directe opdracht (DO) en een goedgekeurde opdracht (GO) worden gegeven vóór de activiteit begint. Bij activiteiten die via een raamopdracht worden uitgevoerd, wordt de opdracht minimaal één keer per jaar gegeven. Zie paragraaf 4.2 voor informatie over GO, DO en RO.
4.3.2 Communicatie
Als informatie mondeling wordt gegeven, is er een kans dat er fouten worden gemaakt. Om dit te voorkomen, moet de ontvanger de informatie herhalen. De zender van de informatie moet bevestigen dat de informatie juist is ontvangen en begrepen.
Alarmsignalen
Sommige activiteiten kunnen alarmsignalen genereren in het gasvoorzieningsysteem. Voordat deze activiteiten worden uitgevoerd, moeten de ontvangers van die signalen op de hoogte worden gebracht.
Er mag geen signaal gebruikt worden waarmee toestemming wordt gegeven om met werkzaamheden of bedieningshandelingen te beginnen, of om een gasvoorzieningsysteem weer in bedrijf te nemen. Dit mag ook niet op basis van een vooraf afgesproken tijdsverloop.
4.3.3 Overdrachten
Er zijn drie vormen van overdracht.
- Overdracht van verantwoordelijkheid
Bij de uitvoering van activiteiten (werkzaamheden, veiligheidsmaatregelen treffen/opheffen, bedieningshandelingen) vinden overdrachten plaats tussen personen met een aanwijzing (zie de processchema’s). De verantwoordelijkheid voor een netdeel of netsituatie wordt daarbij overdragen. Meestal vindt de overdracht plaats tussen twee WV’n of tussen een WV en een BD.
De overdrachten moeten worden vastgelegd in het werkplan en/of bedieningsplan, of op een overdrachtsformulier. Beide partijen moeten instemmen met de overdracht.
Deze vorm van overdracht vindt plaats tussen WV en uitvoerende (bij meerdere uitvoerenden: de ploegleider). Hierbij wordt alleen de werkplek en de leiding op de werkplek overgedragen. De WV blijft echter altijd direct verantwoordelijk voor het veilig verloop van de werkzaamheden.
Tussen ploegleiders mag geen rechtstreekse overdracht plaatsvinden. Een overdracht is alleen toegestaan als daar een WV bij betrokken is.
Bij overdracht van een rol draagt iemand zijn volledige rol over aan iemand anders met dezelfde aanwijzing: de ene persoon vervangt de andere. Hiervan is sprake bij ziekte, verlof en bij wisseling bij (storings)dienst. Deze overdrachten moeten tot een minimum beperkt worden. Ze moeten uitgevoerd worden volgens een procedure die door de IV is vastgesteld. Deze procedure waarborgt de continuïteit en veiligheid.
Aandachtspunten bij deze vorm van overdracht:
- Bij overdracht tussen (O)IV’n moet alle noodzakelijke informatie worden overgedragen, zoals de netsituatie en de bedrijfstoestand. Het meldpunt moet worden geïnformeerd en die registreert de mutatie.
- Bij overdracht tussen WV’n geldt hetzelfde. Hier moet naast het meldpunt, ook het betrokken personeel worden geïnformeerd. De OIV moet geïnformeerd worden als er gewerkt wordt met een goedgekeurde opdracht (GO, zie paragraaf 4.2).
- Bij overdracht tussen IV’n moeten het meldpunt en de betrokken OIV’n worden geïnformeerd.
4.4 Risico-inventarisatie en maatregelen
Alle risico’s moeten samen met de veiligheidsmaatregelen in een werkplan of in een VWI staan.
Alle veiligheidsmaatregelen in deze paragraaf zijn in eerste instantie bedoeld voor de veiligheid van de uitvoerende medewerkers. In een aantal gevallen worden ook veiligheidsmaatregelen genoemd die betrekking hebben op het veiligstellen van de omgeving.
4.4.1 Veiligheidsmaatregelen
Veiligheidsmaatregelen (VM) beheersen de risico’s bij het uitvoeren van gastechnische en niet-gastechnische werkzaamheden, bij bedieningshandelingen en bij alle andere werkzaamheden die hiermee te maken hebben.
Een opdracht om veiligheidsmaatregelen te treffen of op te heffen, mag alleen worden gegeven door of namens de WV. Een ploegleider mag deze opdracht geven als die binnen de aanwijzing, de opdracht en de werkzaamheden valt.
Veiligheidsmaatregelen mogen worden getroffen of worden opgeheven door een WV; dit mag ook door uitvoerende medewerkers die hiervoor een passende aanwijzing hebben.
Iedere individuele medewerker is zelf verantwoordelijk voor het gebruik van de juiste persoonlijke beschermingsmiddelen. De WV ziet erop toe, net als de ploegleider, als die er is.
Veiligheidsmaatregelen voor de omgeving en de werkplek
- het dragen van de juiste veiligheidskleding;
- het treffen van maatregelen op basis van vigerende regelgeving;
- het treffen van verkeersmaatregelen (onder andere volgens CROW-voorschriften); – het afschermen van de werkplek;
- het plaatsen van verbods- en waarschuwingsborden;
- het bepalen en het aanbrengen van vluchtwegen en deze vrijhouden van obstakels en brandbare materialen;
- het meten van gasconcentraties;
- het gebruik maken van explosieveilige apparatuur;
- het uitsluiten van ontstekingsbronnen (kathodische bescherming, publiek, mobiele telefoon, en dergelijke);
- het nemen van voorzorgsmaatregelen zoals de aanwezigheid op de werkplek van een brandblusser, eindkappen, persstoppen, enzovoort;
- tevens moet er op of in de onmiddellijke nabijheid van de werkplek (bijvoorbeeld de montagewagen) een blusdeken aanwezig zijn. Gaat de montagewagen tijdens de werkzaamheden weg, dan moet de blusdeken op de werkplek achterblijven.
Veiligheidsmaatregelen voor werkzaamheden
- het toepassen van de juiste persoonlijke beschermingsmiddelen;
- het markeren/blokkeren van afsluiters;
- het nemen van maatregelen in verband met asbestcement;
- het nemen van maatregelen in verband met aardgascondensaat;
- het uitoefenen van voldoende toezicht op de werkzaamheden;
- het elektrisch geleidend overbruggen bij het onderbreken van metalen leidingen of meteropstellingen;
- het zorgen voor een alternatief afsluitplan, dat gebruikt kan worden in geval van optredende calamiteiten;
- het verlagen van de gasdruk;
- het uitoefenen van voldoende toezicht ter plaatse; – het bewaken van geplaatste gasblazen.
4.4.2. Werkplek
Bij het uitvoeren van werkzaamheden aan, met of nabij een gasvoorzieningsysteem gelden de volgende regels voor de werkplek.
Algemene regels
- Er moet voldoende ruimte zijn om veilig te kunnen werken;
- De werkplek moet goed toegankelijk zijn;
- Er moet voldoende verlichting zijn;
- Er moet voldoende afscherming en afzetting van de werkplek zijn (zie ook de CROW-voorschriften);
- Er moet worden voorkomen dat (delen van) gasvoorzieningsystemen, die niet mogen worden gebruikt omdat ze niet veilig zijn, onbedoeld in bedrijf kunnen worden genomen.
Regels voor putten en sleuven
- De afmetingen van putten en sleuven moeten zo ruim zijn dat er voldoende werkruimte is;
- Er moeten adequate vluchtwegen zijn (bijvoorbeeld via ladders of een getrapt talud);
- De zijkanten mogen niet kunnen instorten;
- Bij grondwerkzaamheden moet de geldende wet- en regelgeving worden toegepast. Dat moet ook gebeuren bij het werken in de buurt van vervuilde grond.
Regels bij kans op vrijkomend gas en brandgevaar
- Tijdens de werkzaamheden moet een verbod op vuur, open vlam en roken van kracht zijn. Dit verbod moet voor de omgeving duidelijk zijn;
- Er moeten één of meer verbodsborden staan (met het pictogram van een brandende lucifer met een streep erdoor);
- Er mogen zich geen brandbare materialen op plaatsen bevinden waar open vuur kan ontstaan. Brandbare materialen mogen ook niet direct naast de toegangswegen of vluchtroutes staan;
- Toegangswegen en vluchtroutes moeten de hele tijd vrij van obstakels worden gehouden;
- Bij gastechnische werkzaamheden moeten er voldoende en geschikte blusmiddelen binnen handbereik zijn. Deze moeten bij werkzaamheden in de open lucht bovenwinds geplaatst zijn;
- Gasuitstroming moet zoveel mogelijk worden voorkomen;
- Er moeten altijd een aantal eindkappen of persstoppen aanwezig zijn om het ongecontroleerd uitstromen van gas te kunnen voorkomen;
- Eventuele noodafsluiters moeten toegankelijk en bedienbaar zijn.
Regels om letsel te voorkomen
- Er moeten voorzorgsmaatregelen worden genomen om te voorkomen dat personen gewond raken of dat er materiële schade ontstaat door andere gevaren; de juiste persoonlijke veiligheidsmaatregelen moeten worden genomen en de juiste persoonlijke beschermingsmiddelen moeten worden gebruikt; – Er moeten maatregelen worden genomen om derden op veilige afstand te houden.
Regels voor toegang
- Voor deuren, deksels, hekken en dergelijke die toegang geven tot delen van de gastechnische installatie moet het volgende gelden: deze mogen alleen geopend worden en geopend zijn als dit nodig is voor de veiligheid of om activiteiten uit te voeren;
- Een gastechnische bedrijfsruimte mag alleen worden gebruikt waarvoor deze bestemd is.
Regels bij risicoverhogende omstandigheden
- Voor activiteiten in risicoverhogende omstandigheden (bijvoorbeeld op bouwplaatsen, op/nabij sloopterreinen, op haventerreinen, in vochtige ruimten) gelden extra regels, zie hiervoor de Arbocatalogus.
- Enkele regels zijn:
- alleen elektrische arbeidsmiddelen van klasse II (dubbel geïsoleerd) mogen als handgereedschap worden gebruikt;
- bij aansluiting van een elektrisch arbeidsmiddel op een voeding met een wisselspanning van 230/400V: deze voeding moet voorzien zijn van een aardlekschakelaar met een nominale aanspreekstroom van maximaal 30 mA; aardlekschakelaars moeten regelmatig worden gecontroleerd.
- Voor besloten ruimten (zoals kruipruimten) gelden ook extra eisen: zie hiervoor ook artikel 4.14.6.
4.4.3 Externe hulpdiensten
Het kan nodig zijn (bijvoorbeeld als er een grote hoeveelheid gas uitstroomt) om de politie en/of de brandweer in te schakelen.
De medewerker die op een werkplek de leiding heeft, beoordeelt of externe hulpdiensten ingeschakeld moeten worden voor acute hulpverlening bij calamiteiten. Zo nodig kunnen ook andere medewerkers dit doen. Zie ook de bedrijfsprocedure en/of het calamiteitenplan.
Overigens kunnen hulpdiensten ook vooraf worden ingelicht over situaties die mogelijk maatschappelijke onrust kunnen veroorzaken, zoals bijvoorbeeld afblazen en affakkelen.
4.5 Bediening en bedieningsplannen
Dit artikel gaat over de uitgangspunten, voorwaarden en de verdeling van taken en verantwoordelijkheden bij bedieningshandelingen.
4.5.1. Uitgangspunten en voorwaarden
In een bedieningsplan staan de bedieningshandelingen die leiden tot een gewenste bedrijfssituatie. Dit is de situatie die:
- na uitvoering van de bedieningshandelingen, aanwezig moet zijn om gastechnische veiligheidsmaatregelen te kunnen gaan nemen en/of werkzaamheden te kunnen gaan uitvoeren, of
- na uitvoering van de werkzaamheden en/of na het opheffen van de gastechnische veiligheidsmaatregelen, aanwezig moet zijn om bedieningshandelingen te kunnen gaan uitvoeren.
Er zijn ook bedieningsplannen voor omleidingen, bijvoorbeeld voor het wijzigen van de gasstromen in een net. Hierbij is dan geen sprake van werkzaamheden.
Een bedieningsplan kan bij een werkplan worden gevoegd. Het blijft echter altijd een apart plan, ook als werkplan en bedieningsplan in één document (het uitvoeringsplan) zitten. Dit laatste gebeurt bijvoorbeeld om de volgorde van de activiteiten beter inzichtelijk te maken. In dit document moet duidelijk zijn aangegeven welk deel het bedieningsplan is en welk deel het werkplan.
Toetsing
Een bedieningsplan dat door een WV is opgesteld moet worden getoetst door een BD. Een bedieningsplan dat door een BD is opgesteld moet worden getoetst door een andere BD.
Opdracht
De BD moet opdracht geven voor de uitvoering van een bedieningsplan (zie artikel 5.2). Bij uitvoering van een noodplan moet BD(meldpunt) zo spoedig mogelijk (eventueel achteraf) worden geïnformeerd.
Geen vermenging
Bedieningshandelingen via een bedieningsplan mogen niet vermengd worden met bedieningshandelingen via een raamopdracht (dus alle bedieningshandelingen in één plan opnemen).
Beschikbaarheid
Het bedieningsplan moet op de werkplek beschikbaar zijn vanaf het moment dat de werkzaamheden worden gestart tot het moment dat deze worden geëindigd. Ook bij het meldpunt moet van tevoren het bedieningsplan aanwezig zijn.
Geldigheidsduur
De geldigheidsduur van een bedieningsplan is beperkt en wordt door de IV bepaald.
Bewaartermijn
Een bedieningsplan moet tot twee jaar na de uitvoering worden bewaard, tenzij de IV een andere termijn heeft bepaald.
4.5.2 Taken en verantwoordelijkheden bij bediening
Bij bediening hebben WV, BD, OIV en IV specifieke verantwoordelijkheden en taken.
Taken en verantwoordelijkheden van de WV
- De WV geeft aan de BD door welke bedrijfssituaties opgeleverd moeten worden via bedieningshandelingen. De WV doet dit als de BD het bedieningsplan maakt.
- De WV stelt zo nodig zelf bedieningsplannen op.
- De WV zorgt ervoor dat er gekwalificeerde mensen zijn om de bedieningshandelingen uit te voeren. Hij zorgt ervoor dat zij de juiste instructies krijgen, zoals algemene bedieningsinstructies en gebiedsgebonden instructies. Gebiedsgebonden instructies bevatten algemene contactgegevens (bijvoorbeeld van het meldpunt), kenmerken van het voorzieningsysteem en relevante bedrijfsprocedures/werkinstructies.
- De WV geeft bedieningsplannen uit aan de uitvoerende medewerker (het is de BD die de feitelijke opdracht geeft voor de uitvoering van een bedieningsplan).
- De WV is verantwoordelijk voor een veilig verloop van de bedieningshandelingen en voor de communicatie daarover. De communicatie houdt in dat de uitvoerende medewerkers om opdracht/toestemming vragen en/of meldingen doen aan het meldpunt.
- De WV voert zo nodig zelf bedieningshandelingen uit.
Taken en verantwoordelijkheden van de BD
- De BD registreert meldingen en zorgt voor de actuele registratie. Deze activiteiten mag ook een medewerker van het meldpunt doen (onder verantwoordelijkheid van de BD).
- De BD zorgt voor de juiste netconfiguratie (bedieningssituatie) in de HD- en LD-netten.
- De BD coördineert bedieningshandelingen vanuit een centraal punt.
- De BD stelt bedieningsplannen op. Hij is verantwoordelijk voor de juiste inhoud ervan.
- De BD toetst bedieningsplannen die door een WV of een andere BD zijn opgesteld.
- De BD voert bedieningshandelingen uit voor zover die vanuit een centraal punt kunnen worden gedaan.
- De BD geeft uitvoerenden opdracht (toestemming) voor bedieningshandelingen. Dit is niet nodig bij beperkte bedieningshandelingen. De BD geeft die toestemming pas nadat hij gecontroleerd heeft of er mogelijke conflicten zijn met andere activiteiten of storingssituaties.
- De BD geeft zo nodig uitvoerende medewerkers direct opdracht (dus zonder dat de werkuitgifte hiervan via de WV gedaan wordt) om bedieningshandelingen uit te voeren. Dit zijn medewerkers die door de WV beschikbaar zijn gesteld. Het gaat daarbij om de volgende handelingen:
- debietwijziging;
- het (laten) sluiten van afsluiters van gestoorde delen van de infrastructuren/installaties;
- het weer inschakelen na een storing om de levering te herstellen. Dit mag alleen als de WV na de werkzaamheden het netdeel weer aan de BD heeft overgedragen.
Taken en verantwoordelijkheden van de OIV
- De OIV controleert en beoordeelt of werk- en bedieningsplannen op de juiste manier samenhangen (voor zover van toepassing, zie bijlage 7). De beoordeling van het bedieningsplan betreft minimaal de gewenste bedrijfssituatie. Dit is de netsituatie nadat de bedieningshandelingen, of een bepaald deel daarvan, zijn uitgevoerd.
- De OIV kan handelingen of beslissingen van de BD of WV (laten) wijzigen. Dit kan binnen de kaders die door de IV zijn bepaald.
- De OIV zorgt ervoor dat gebiedsgebonden instructies actueel en beschikbaar zijn.
Verantwoordelijkheden van de IV
- De IV is verantwoordelijk voor de totale bedrijfsvoering en bewaakt het proces.
- De IV heeft verder geen operationele rol.
Verantwoordelijkheid van de uitvoerende medewerker
- De uitvoerende medewerker is er verantwoordelijk voor dat hij de bedieningshandelingen veilig en correct uitvoert.
Geen OIV of BD aangewezen
Bepaalde netbeheerders hebben geen BD’n aangewezen. De OIV voert hier de taken van de BD uit. Bepaalde netbeheerders hebben geen OIV’n aangewezen. De IV voert dan de taken van de OIV uit. In de processchema’s moet BD dan gelezen worden als OIV; of OIV als IV.
4.6 Werkplannen
Dit artikel behandelt de uitgangspunten, voorwaarden en de verdeling van taken en verantwoordelijkheden bij werkzaamheden.
4.6.1 Uitgangspunten en voorwaarden voor werkplannen
In een en werkplan staan de werkzaamheden die moeten worden uitgevoerd. In het werkplan staan ook de uitvoeringstechnische en veiligheidstechnische zaken die van belang zijn.
Bij het opstellen van het werkplan moet onder andere rekening worden gehouden met:
- de continuïteit van de gaslevering;
- eventuele uitwijkmogelijkheden bij onvoorziene gebeurtenissen;
- de mogelijkheid van drukverlaging.
Inhoud
Een werkplan bestaat uit een aantal onderdelen.
- Het algemene deel: In het algemene deel staan onder meer de locatie, NAW-gegevens, aanzeggingen, contactpersonen en de uitvoeringsdatum. Daarnaast beschrijft het de werkzaamheden (gastechnische en nietgastechnische) en de aanwijzingen die de uitvoerende medewerkers moeten hebben. Ook de namen van het uitvoerende bedrijf (netbeheerder of aannemer) en van de uitvoerende medewerker of de ploegleider moeten in het werkplan staan. Deze namen moeten uiterlijk ingevuld worden op het moment dat het werkplan wordt uitgegeven. Elke netbeheerder (de IV) bepaalt of naast de naam van de ploegleider ook de namen van overige uitvoerende medewerkers en toezichthouder moeten worden ingevuld.
- Het veiligheidsplan: In het veiligheidsplan staan de kenmerken en risico’s van de installatie en/of situatie en de veiligheidsmaatregelen die genomen moeten worden.
- De beschrijving van de gewenste bedrijfssituaties: Hier zijn de situaties beschreven zoals die bij de start, tijdens en na afloop van de werkzaamheden moeten zijn.
- De beschrijving van de werkzaamheden die uitgevoerd moeten worden.
Het werkplan moet volledig zijn uitgeschreven en kan worden aangevuld met verwijzingen naar procedures, VWI’s, montagevoorschriften en/of veiligheidsvoorschriften die van toepassing zijn. Het werkplan kan ook verwijzen naar gegevens in bijvoorbeeld een projectmap.
Terugkoppelmomenten
- De WV die de opdracht geeft, kan in een werkplan terugkoppelmomenten opnemen.
Geen vermenging
- De uitvoering van activiteiten via een werkplan mag niet worden vermengd met de uitvoering van activiteiten via een raamopdracht (dus alle werkzaamheden in één plan opnemen).
Beschikbaarheid
- Het werkplan moet op de werkplek beschikbaar zijn vanaf het moment dat de werkzaamheden (inclusief het treffen en opheffen van veiligheidsmaatregelen) worden gestart tot het moment dat deze worden beëindigd.
Geldigheidsduur
- De geldigheidsduur van een werkplan is maximaal 3 maanden, tenzij de IV een andere geldigheidsduur heeft bepaald.
- Bij werkzaamheden die langer dan 1 week duren moet de WV minstens elke week controleren of het werkplan nog klopt met de actuele situatie. Als dat niet meer zo is moet het werkplan worden aangepast en met de betrokkenen worden besproken.
Bewaartermijn
- Een werkplan moet tot twee jaar na uitvoering worden bewaard, tenzij de IV een andere termijn heeft bepaald.
4.6.2 Taken en verantwoordelijkheden bij werkplannen
De WV, BD, OIV en IV hebben specifieke taken en verantwoordelijkheden bij werkplannen.
Taken en verantwoordelijkheden van de WV
- De WV stelt de werkplannen op. Hij kan ook eerst een concept door anderen laten opstellen.
- De WV is verantwoordelijk voor de juiste inhoud van de werkplannen.
- De WV geeft opdracht voor uitvoering van goedgekeurde werkplannen.
- De WV is verantwoordelijk voor een veilig verloop van de werkzaamheden volgens de werkplannen en de VWI’s.
- De WV is mede verantwoordelijk voor de juiste overdrachten.
- De WV is er verantwoordelijk voor dat uitvoerende medewerkers wijzigingen in het voorzieningensysteem op de juiste manier melden aan het meldpunt.
- De WV zorgt ervoor dat de uitvoerende medewerkers de juiste instructies krijgen, zoals algemene instructies en gebiedsgebonden instructies. Gebiedsgebonden instructies gaan over algemene contactgegevens (bijvoorbeeld van het meldpunt), kenmerken van het voorzieningensysteem en relevante bedrijfsprocedures/werkinstructies.
- De WV zorgt ervoor dat hij of zijn uitvoerende medewerkers de BD(meldpunt) ook informeren over wijzigingen van beveiligingen, regelingen en instellingen.
- De WV zorgt voor een correcte uitvoering van het noodplan en een zo spoedig mogelijke terugkoppeling naar BD.
Taken en verantwoordelijkheden van de BD (meldpunt)
- De BD (meldpunt) zorgt voor de actuele registratie van uitgevoerde wijzigingen in het voorzieningensysteem (netten en stations/netkasten). De OIV moet hierover worden geïnformeerd. De BD doet dit op de wijze die de IV heeft aangegeven. De IV kan bepalen dat dit ook voor bepaalde aansluitingen moet gebeuren.
Taken en verantwoordelijkheden van de OIV
- De OIV controleert en beoordeelt (voor zover van toepassing, zie bijlage 7) de samenhang van werk- en bedieningsplannen. Hij beoordeelt minimaal of in de werkplannen minstens de juiste toepassing van gastechnische veiligheidsmaatregelen staat. Daarnaast controleert hij ook of er geen conflicten zijn met andere projecten.
- De OIV draagt zorg voor de beschikbaarheid van actuele gebiedsgebonden instructies.
Verantwoordelijkheden van de IV
- De IV is verantwoordelijk voor de totale bedrijfsvoering en bewaakt het proces.
- De IV heeft verder geen operationele rol.
Taken en verantwoordelijkheden van de uitvoerende medewerker
- De uitvoerende medewerker is verantwoordelijk voor het veilige verloop van zijn deel van de activiteiten. Hij moet die volgens het werkplan uitvoeren. Hij is daarbij ook verantwoordelijk voor juiste en tijdige meldingen en terugkoppelingen.
- Bij werkzaamheden in ploegverband is de ploegleider verantwoordelijk voor de leiding op de werkplek. Hij zorgt voor juiste en tijdige meldingen en terugkoppelingen. Hij is mede verantwoordelijk voor de juiste overdrachten.
Geen OIV of BD aangewezen
Bepaalde netbeheerders hebben geen BD’n aangewezen. De OIV voert hier de taken van de BD uit. Bepaalde netbeheerders hebben geen OIV’n aangewezen. De IV voert dan de taken van de OIV uit. In de processchema’s moet BD dan gelezen worden als OIV; of OIV als IV.
4.7 Raamopdrachten
Dit artikel gaat over de verdeling van taken en verantwoordelijkheden bij raamopdrachten.
4.7.1 Omschrijving en proces
Een raamopdracht is een opdracht die een bepaalde tijd geldig is (maximaal 12 maanden) voor een aantal overzichtelijke standaardactiviteiten die regelmatig terugkeren.
Raamopdracht en VWI’s
- De activiteiten die in een raamopdracht staan, moeten omschreven zijn in één of meer bijbehorende VWI’s. Een raamopdracht verwijst ook naar deze VWI’s.
- De VWI’s en bijlage 7 noemen de activiteiten die via een raamopdracht mogen worden uitgevoerd. In uitzonderingssituaties kan de IV hiervan afwijken.
- Werkzaamheden en handelingen in de raamopdracht mogen alleen worden uitgevoerd als voldaan wordt aan de voorwaarden in de VWI’s.
Regels
- Een raamopdracht is op naam van de uitvoerende medewerker gesteld.
- Een raamopdracht is maximaal 12 maanden geldig. Ze eindigen eerder als de opdrachtgever dat heeft bepaald.
- In een raamopdracht staan niet de plaats en het tijdstip van de werkzaamheden en/of bedieningshandelingen.
- Een WV kan zich tussentijds bemoeien met de uitvoering van een activiteit via een raamopdracht. Als dat gebeurt, worden de activiteiten vanaf dat moment uitgevoerd op basis van een (mondeling) werkplan.
Bijlage 7 en het processchema in bijlage 3b verduidelijken de gang van zaken bij werkzaamheden en/of bedieningshandelingen via raamopdrachten. Het proces is beschreven in hoofdstuk 8. In bijlage 8 is een voorbeeld van een raamopdracht-formulier opgenomen.
4.7.2 Taken en verantwoordelijkheden bij raamopdrachten
De WV, OIV en IV hebben specifieke verantwoordelijkheden en taken bij raamopdrachten.
Verantwoordelijkheden en taken van de IV
- De IV bepaalt welke activiteiten binnen een raamopdracht mogen worden uitgevoerd. Hij doet dit binnen het kader van deze norm (VIAG, bijlage 6).
- De IV en de OIV moeten inzage hebben in de raamopdrachten die een WV uitgeeft. Zij kunnen dan bijvoorbeeld de juiste samenhang van raamopdrachten en aanwijzingen controleren. De IV stelt hier richtlijnen over op.
Verantwoordelijkheden en taken van de WV
- De WV die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de activiteiten, stelt de raamopdracht op en geeft deze in opdracht . Dit geldt voor werkzaamheden en voor bedieningshandelingen.
- De WV is verantwoordelijk voor de juiste inhoud van de raamopdrachten die hij geeft.
- De WV is verantwoordelijk voor een veilig verloop van de activiteiten volgens de raamopdrachten en de VWI’s die daarmee verbonden zijn.
- De WV controleert periodiek of er gewerkt wordt volgens de regels in de VWI’s die bij de raamopdracht behoren.
Verantwoordelijkheden en taken van de uitvoerende medewerker
- De uitvoerende medewerker is verantwoordelijk voor het veilige verloop van zijn deel van de activiteiten. Hij moet die volgens de raamopdracht uitvoeren.
- De uitvoerende medewerker meldt bedieningshandelingen die via raamopdrachten worden uitgevoerd bij het meldpunt. Dit geldt niet voor BBH bij aansluitingen.
4.7.3 Toepassing raamopdrachten bij activiteiten voor een andere WV
Een medewerker mag een aantal activiteiten uitvoeren op basis van een raamopdracht van zijn WV. Als die medewerker ter beschikking wordt gesteld aan een andere WV binnen hetzelfde bedrijf, mag die andere WV de medewerker inzetten voor dezelfde activiteiten. De bestaande raamopdracht blijft van toepassing en mag dus gebruikt worden. De andere (ontvangende) WV hoeft geen extra raamopdracht te geven.
De ontvangende WV wordt nu opdrachtgevende WV. Hij is daarmee ook verantwoordelijk voor een veilig verloop van de activiteiten en voor een eventuele extra instructie vóór start van de activiteiten. Deze instructie kan nodig zijn als er sprake is van een andere organisatie van het werk of als er verschillen zijn in de infrastructuur of installaties. De ontvangende WV moet ook controles op de werkplek uitvoeren.
Als een medewerker ter beschikking wordt gesteld aan een WV van een ander bedrijf, moet die WV wel een nieuwe raamopdracht geven.
4.8 Toezicht
Als het niet expliciet staat in de VIAG en/of de VWI’s bepaalt de WV de mate en de aard van het toezicht. De mate van toezicht hangt af van de complexiteit van de werkzaamheden en/of bedieningshandelingen. Twee zaken spelen hierbij een rol:
- Is er onafgebroken of regelmatig toezicht nodig?
- Is de aanwijzing van de toezichthouder toereikend?
Ononderbroken en regelmatig toezicht
- Ononderbroken toezicht (onafgebroken, de hele tijd): Toezicht dat tijdens de activiteiten altijd aanwezig is. Als het toezicht wordt onderbroken moeten de activiteiten stoppen.
- Regelmatig toezicht: Toezicht dat tijdens de activiteiten regelmatig wordt uitgevoerd. De WV bepaalt hoe vaak de toezichthouder aanwezig moet zijn. De toezichthouder moet in ieder geval bij de aanvang van de activiteiten aanwezig zijn. Als de toezichthouder bij regelmatig toezicht tijdelijk afwezig is, mogen de activiteiten gewoon doorgaan. Als de toezichthouder afwezig is, mogen er geen veiligheidsmaatregelen ongedaan worden gemaakt. De aangewezen ploegleider is hier verantwoordelijk voor.
Aanwijzing en toezicht
- Een WV en de verschillende typen AVP en VP mogen toezicht houden op gastechnische werkzaamheden als hun aanwijzing daarvoor toereikend is.
- Een WV en de diverse typen AVP mogen toezicht houden op bedieningshandelingen als hun aanwijzing daarvoor toereikend is.
- Een VOP mag alleen toezicht houden op nietgastechnische werkzaamheden.
Personen zonder VIAG-aanwijzing en toezicht
- Personen zonder VIAG-aanwijzing mogen alleen werkzaamheden of handelingen uitvoeren onder toezicht en in gasloze situaties (zie hiervoor ook de VWI’s,).
- Personen zonder VIAG-aanwijzing moeten vóóraf worden geïnstrueerd. De WV bepaalt de aard en de inhoud van de instructie binnen de kaders die de IV heeft aangegeven.
Taken van de toezichthouder
- De toezichthouder let op de omgevingsinvloeden op de werkplek en houdt daar ook rekening mee.
- De toezichthouder let er op dat de activiteiten worden uitgevoerd volgens bedieningsplan, werkplan, raamopdracht en/of VWI’s (hij doet dit voor zover van toepassing en opgedragen).
- De toezichthouder moet zich beperken tot adviezen en waarschuwingen. Hij kan de activiteiten ook stilleggen.
- De toezichthouder neemt de leiding op de werkplek niet over van de uitvoerende medewerker (of de ploegleider). Alleen de WV kan ter plaatse besluiten om de leiding op de werkplek (tijdelijk) over te nemen. Als dit gebeurt, moet dit nadrukkelijk aan alle uitvoerende medewerkers worden verteld. Er moet worden voorkomen dat de leidinggevende op een werkplek vaak wijzigt.
- De toezichthouder voert zelf geen werkzaamheden uit. Dit betekent dat een ploegleider geen toezichthouder kan zijn, behalve als dit nadrukkelijk apart omschreven is, zoals in VWI G-16.
4.9 Tekeningen en documenten
De opbouw en de technische (liggings)gegevens van het gasvoorzieningsysteem moeten vastgelegd zijn in tekeningen, documenten, schema’s en beheerkaarten of in een (geautomatiseerd) informatiesysteem. Vastlegging op een andere manier mag, bijvoorbeeld in schetsen. Het gaat erom dat de gegevens actueel zijn.
Van elk gasdrukregel-en-meetstation moeten schema’s bij de hand zijn om storingen te kunnen verhelpen. Deze schema’s moeten eenvoudig, duidelijk en actueel zijn. Ze beschrijven de plek van de aanwezige afsluiters, de toelaatbare en ingestelde druk en de kenmerken van de apparatuur.
Alle informatie moet bij de hand zijn voor de BD, de OIV en uitvoerende medewerkers. De (O)IV is er verantwoordelijk voor dat de documenten beschikbaar en correct zijn, en op de juiste plaats ingezien kunnen worden.
4.10 Asbestcement
Sinds 1993 geldt het Asbestverwijderingsbesluit Arbeidsomstandighedenwet. Deze wet beoogt een zo veilig mogelijke verwijdering van asbest en verbiedt alle nieuwe toepassingen. Er gelden dus strenge regels voor het slopen en onderhouden van bestaande asbesthoudende constructies.
De regels voor werkzaamheden aan of met asbesthoudende leidingen staan in de vigerende regelgeving.
4.11 Aardgascondensaat
Bij bepaalde werkzaamheden kan aardgascondensaat (of daarmee vergelijkbare vloeistoffen) vrijkomen. Bijvoorbeeld bij het afblazen van leidingen, bij het onderhouden van regel- en meetinstallaties, en het aftappen van condensaatvangers. Dit condensaat is licht ontvlambaar en schadelijk voor de gezondheid.
Aardgascondensaat komt voor in delen van het gasvoorzieningsysteem. Het is een vluchtige vloeistof met een doordringende geur die bestaat uit een mengsel van hogere koolwaterstoffen (vooral lichte en zware oliën). Ongeveer 7% bestaat uit benzeen, tolueen en xyleen. Benzeen is brandgevaarlijk en schadelijk voor de gezondheid omdat het kankerverwekkend is.
Regels
- Er moet altijd rekening gehouden worden met het risico dat er aardgascondensaat aanwezig is op plaatsen waarvan dat niet bekend is.
- Als tijdens de werkzaamheden vocht gevonden wordt, moet dit behandeld worden als condensaat. Dit is niet nodig bij LD-leidingen als duidelijk is dat het gaat om een inwaterende lekkage.
- Zie voor nadere informatie de veiligheidswerkinstructie.
4.12 Koolmonoxide
In bepaalde situaties kan bij verbruikstoestellen en rookgasafvoeren een te hoog percentage koolmonoxide (CO) ontstaan. Dit kan gebeuren als deze slecht worden onderhouden of als open verbrandingstoestellen op een te hoge gasdruk zijn aangesloten.
Een verhoogde gasdruk kan een gevolg zijn van verkeerde montage of een defecte drukregelaar. Er is sprake van een verhoogde gasdruk bij een lveringsdruk > 35 mbar en/of een sluitdruk > 45 mbar.
Koolmonoxide is een zeer giftig gas dat kleurloos en geurloos is. Inademing veroorzaakt neurologische problemen, hoofdpijn, duizeligheid, misselijkheid, aanhoudende vermoeidheid of onmiddellijke hartstilstand. Dit hangt af van de duur van de blootstelling en de concentratie van het gas.
4.13 Odorisatie
De gasnetbeheerder van het landelijke HD-transportnet zorgt voor odorisatie van gas. Een gecertificeerde instantie voert periodiek reukbaarheidscontroles uit in overleg met de regionale netbeheerder.
Als bedrijven groengas invoeden op het lokale net van de regionale gasnetbeheerder (LD en HD) moet ook odorisatie worden toegepast.
4.14 Gereedschappen, veiligheidsmiddelen en (persoonlijke) beschermingsmiddelen
Dit artikel gaat over gereedschappen, veiligheidsmiddelen en (persoonlijke) beschermingsmiddelen, en de regels die gelden bij het gebruik ervan.
4.14.1 Algemeen
Gereedschappen, veiligheidsmiddelen en (persoonlijke) beschermingsmiddelen moeten worden gebruikt voor een veilige bedrijfsvoering en voor veilig werken aan, met of nabij gasvoorzieningsystemen. In de VWI’s zijn de te gebruiken middelen opgenomen.
Middelen en gereedschappen moeten voldoen aan de daarvoor geldende keuringseisen. Ze moeten worden gebruikt volgens de aanwijzingen en/of richtlijnen van de fabrikant of leverancier.
De werkgever zorgt voor de middelen en meestal ook gereedschappen. De werkgever zorgt ook voor periodiek onderhoud. De uitvoerende medewerker is verantwoordelijk voor het (juiste) gebruik. Middelen en gereedschappen met defecten of gebreken mogen niet worden gebruikt.
4.14.2 Persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM)
Wie activiteiten uitvoert aan het gasvoorzieningsysteem moet beschikken over de volgende PBM’s:
- Werkkleding die door het bedrijf wordt verstrekt en die geschikt is voor het uitvoeren van de diverse werkzaamheden. Er zijn een aantal uitvoeringen:
- Werkkleding (niet vlamvertragend). Deze moet gedragen worden bij werkzaamheden waarbij geen kans bestaat op gasuitstroming.
-
- Werkkleding (antistatisch en vlamvertragend). Deze moet gedragen worden bij werkzaamheden met een kleine kans op gasuitstroming.
- Werkkleding (antistatisch, glad, afsluitend en vlamvertragend) Deze moet gedragen worden bij werkzaamheden met een kans op gasuitstroming. De kleding voorkomt dat uitstromend gas via openingen (zoals bij de polsen, de enkels en de hals) onder de kleding kan komen en zich daar kan ophopen.
Bovengenoemde werkkleding moet minimaal het gehele lichaam bedekken met uitzondering van hoofd en handen. In de VWI’s worden zo nodig voor het hoofd en de handen specifieke veiligheidsmiddelen worden voorgeschreven.
In de juiste uitvoering kan bovengenoemde werkkleding ook gebruikt worden als hogezichtbaarheid veiligheidskleding; deze reflecterende kleding moet gedragen worden bij activiteiten langs de openbare weg.
- Vlamvertragende hoofdbescherming als er gewerkt wordt op een plek waar vrije gasuitstroming verwacht mag worden (zie de VWI).
- Veiligheidsschoeisel
- Veiligheidshelm
- Veiligheidsbril of stofbril.
- Gehoorbescherming
Voor gespecialiseerd werk zijn extra PBM’s nodig.
- Bij laswerkzaamheden: lasoverall, lasbril, lashelm, laskap en lashandschoenen.
- Bij werkzaamheden met condensaat: nitril handschoenen, halfgelaatsmasker met filterend gelaatstuk minimaal A1, veiligheidsbril en vlamvertragende wegwerpoverall. Bij kans op verneveling of spatten van condensaat moet een volgelaatsmasker in plaats van een halfgelaatsmasker worden gebruikt.
- Bij werkzaamheden aan asbestcementleidingen: zie de vigerende regelgeving met gebruikmaking van o.a. neopreen handschoenen, adembescherming (zoals mondkap met P3-filter) en vlamvertragende wegwerpoverall.
- Bij overige activiteiten waarbij asbest kan vrijkomen: zie de geldende asbest wet- regelgeving.
4.14.3 Overige beschermingsmiddelen op de werkplek
Bij de volgende werkzaamheden moeten bepaalde beschermingsmiddelen altijd op de werkplek aanwezig zijn.
- Bij gastechnische werkzaamheden waarbij gasuitstroom kan plaatsvinden, moet het volgende aanwezig zijn:
- brandblusser(s) klasse A/B/C:
- binnenshuis met een vulgewicht van minimaal 2 kg; als uitzondering hierop is ook een brandblusser A/B met een vulgewicht van minimaal 0,5 kg toegestaan bij meterwisselingen en het beproeven van een binneninstallatie.
- buiten in de open lucht met een vulgewicht van minimaal 6 kg. Als uitzondering hierop is bij meterwisselingen ≤ G25 en het beproeven van een binneninstallatie een brandblusser klasse A/B met een vulgewicht van minimaal 0,5 kg toegestaan.
Een brandblusser moet bij werkzaamheden in de open lucht bovenwinds en binnen handbereik staan. Een brandblusser is geschikt voor het blussen van een brandende omgeving of voorwerpen.
Gasbranden moeten bij voorkeur niet geblust worden (de beste remedie is de bron wegnemen dus de toevoer afsluiten)
- blusdeken (alleen zinvol als meerdere personen aanwezig zijn);
- één of meer verbodsborden voor verbod op roken en open vuur. Op het bord moet minimaal het pictogram staan, eventueel met extra tekst;
- eindkappen en/of persstoppen (binnen handbereik);
- antistatische slang.
In de VWI’s staat welke overige beschermingsmiddelen gebruikt moeten worden.
- Bij werkzaamheden aan asbestcementleidingen moet het volgende aanwezig zijn:
– alle middelen om te kunnen werken volgens de vigerende regelgeving.
- Bij werkzaamheden waarbij condensaatvorming verwacht wordt, moet het volgende aanwezig zijn:
– alle middelen om te kunnen werken volgens de betreffende veiligheidsinstructie.
4.14.4 Meetapparatuur
Bij een aantal activiteiten bij, aan of in de buurt van het gasvoorzieningsysteem moet meetapparatuur gebruikt worden. Dit is afhankelijk van de situatie (zie ook de VWI’s). Het gaat om de volgende apparatuur:
Gassignaleringsmeter
- De gassignaleringsmeter wordt gebruikt als persoonlijke alarmering bij activiteiten in opdracht van de netbeheerder.
- De gassignaleringsmeter meet de aanwezigheid van gas.
- De gassignaleringsmeter geeft een akoestisch en een optisch signaal als een waarde van 10% LEL of hoger wordt bereikt (0,5 vol.% of 5000 ppm).
Gasdetectiemeter
- De gasdetectiemeter wordt gebruikt om een gaslekkage op te sporen.
- De gasdetectiemeter moet zelfaanzuigend zijn.
- De gasdetectiemeter meet binnen het meetbereik de hoeveelheid gas in het gasluchtmengsel.
- De gasdetectiemeter geeft een akoestisch en een optisch signaal als er een gasluchtmengsel wordt gedetecteerd.
Gasconcentratiemeter
- De gasconcentratiemeter wordt gebruikt bij het ontluchten van leidingen.
- Een gasconcentratiemeter meet binnen het meetbereik de hoeveelheid gas in het gasluchtmengsel.
- De gasconcentratiemeter moet een meetbereik tot 100% aardgas hebben.
Zuurstofmeter
- De zuurstofmeter wordt gebruikt om het zuurstofgehalte te bepalen.
- De zuurstofmeter is alleen noodzakelijk bij activiteiten in besloten ruimten.
- De zuurstofmeter geeft een akoestisch en een optisch signaal als het zuurstofgehalte lager dan 19% O2
Er zijn meters die een aantal functies combineren.
Gassignaleringsapparatuur moet worden gebruikt in geval van werkzaamheden aan of in de nabijheid van gasvoorziening systemen, althans voor zover deze werkzaamheden voor of in opdracht van de netbeheerder worden uitgevoerd aan bestaande, gasvoerende, leidingen.
4.14.5 Explosieveilige apparatuur
Bij het veiligstellen van de omgeving of bij de eerste meting in een ruimte waarin gasexplosiegevaar kan bestaan, mogen alleen explosieveilige apparaten (EX-keur), gereedschap, hulpmiddelen en communicatiemiddelen gebruikt worden. Vóór de werkzaamheden starten moet duidelijk zijn of er explosiegevaar zou kunnen optreden.
Niet-explosieveilige apparatuur (apparatuur die een explosie kan inleiden) moet buiten de ruimte blijven, bijvoorbeeld in de bedrijfsauto. Dit geldt ook voor telefoons, portofoons en laptops en dergelijke. Deze worden als niet explosieveilig gezien, tenzij ze een EX-keur (explosieveilig) hebben.
Als duidelijk is dat in een ruimte geen gasexplosiegevaar bestaat (via meting vóóraf en tijdens de werkzaamheden) mogen telefoons, portofoons en laptops en dergelijke wel gebruikt worden.
4.14.6 Elektrische arbeidsmiddelen bij werkzaamheden in besloten ruimten
Bij werkzaamheden in besloten ruimten geldt het volgende voor elektrische arbeidsmiddelen:
- Elektrische arbeidsmiddelen moeten een ingebouwde voedingsbron hebben of worden gevoed met een veilige spanning (wisselspanning t/m 50 V of gelijkspanning t/m 120 V).
- Een andere mogelijkheid is om een arbeidsmiddel te gebruiken dat wordt aangesloten op een beschermingstransformator die buiten de besloten ruimte staat. Het arbeidsmiddel moet dan van klasse II (dubbel geïsoleerd) zijn. Deze mogelijkheid geldt niet voor handlampen.
Bij werkzaamheden in besloten ruimten gelden de volgende normen:
- NEN 1010, rubriek Nauwe geleidende ruimten;
- NEN 3140, art. 6, Werkzaamheden in nauwe geleidende ruimten.
4.14.7 Controles en keuringen
De gebruiker moet arbeidsmiddelen (onder andere gasblazen, gasflessen en gasdetectie-apparatuur) op het oog controleren en zo nodig ook functioneel. Dit moet gebeuren vóór ieder gebruik. Bij gebreken die gevaar voor de veiligheid kunnen opleveren, mogen de arbeidsmiddelen niet meer worden gebruikt.
Naast de dagelijkse controle door de gebruiker moeten de arbeidsmiddelen periodiek worden gecontroleerd, of zo vaak als het gebruik daar aanleiding toe geeft.
Om gereedschappen, apparatuur, veiligheidsmiddelen en (persoonlijke) beschermingsmiddelen op de juiste manier te gebruiken en te behouden, moet het volgende gespecificeerd worden: de eigenschappen, het gebruik, de opslag, het onderhoud, de transportmethode en de inspecties. Hierbij moet rekening worden gehouden met de relevante landelijke of internationaal genormeerde (keurings)voorschriften. Werkgevers moeten een keuringsprogramma hebben en uit (laten) voeren.