Dit artikel behandelt de regels die gelden voor bedieningshandelingen.
Dit artikel behandelt de regels die gelden voor bedieningshandelingen.
5.1 Algemeen
Voor alle bedieningshandelingen in het elektriciteitsvoorzieningsysteem moet een opdracht worden gegeven. Een ploegleider mag alleen opdrachten geven die binnen de aan hem gegeven opdracht vallen.
Aanwijzingen
- Voor het uitvoeren van bedieningshandelingen is een LS-aanwijzing vereist (zie artikel 3.6). De bedieningshandelingen zijn ingedeeld in drie categorieën: beperkt, standaard en uitgebreid (zie artikel 2.4.2).
- LS-bedieningshandelingen mogen door één persoon met de juiste aanwijzing uitgevoerd worden.
- Voor LS-bedieningshandelingen in een HS- of MS-ruimte is naast de gewone LS-aanwijzing ook minimaal de HS- of MS-aanwijzing THP vereist.
Activiteiten in de in de buurt van onvoldoende afgeschermde HS- en MS-installaties moeten altijd met twee personen worden uitgevoerd (Arbobesluit); zie de BEI BHS.
Er zijn situaties waarin anderen (bijvoorbeeld gemeenten) de OV op afstand in- en uitschakelen. De personen die bedienen, moeten minimaal een instructie krijgen in opdracht van de IV van de netbeheerder.
5.2 Bedieningshandelingen en het meldpunt
Bij de uitvoering van bedieningshandelingen speelt het meldpunt een centrale rol.
5.2.1 Algemeen
Het meldpunt:
- geeft opdracht voor bedieningshandelingen (bijvoorbeeld voor belastingverschuiving).
- moet opdracht (toestemming) geven bij uitgebreide bedieningshandelingen om nettechnische conflicten te vermijden. Toestemming geven moet gezien worden als het geven van een opdracht.
- verwerkt alle meldingen die het ontvangt en geeft, zodat de actuele situatie is geregistreerd.
5.2.2 Bemensing meldpunt
Het meldpunt wordt gevormd door één of meer BD’n, zo nodig samen met één of meer assistenten. Deze assistenten hoeven geen aanwijzing te hebben, maar werken wel onder verantwoordelijkheid van een BD.
Alleen een BD mag de volgende activiteiten uitvoeren:
- een opdracht geven voor bedieningshandelingen;
- opdracht (toestemming) geven voor uitgebreide bedieningshandelingen en meldingen daarover behandelen.
5.2.3 Opdracht, toestemming en melding
Er zijn regels voor opdracht (toestemming) en melding voor de verschillende bedieningshandelingen.
Uitgebreide bedieningshandelingen:
- direct vooraf is opdracht (toestemming) nodig;
- direct na afloop is melding nodig.
Standaard bedieningshandelingen:
- vooraf is geen opdracht (toestemming) nodig, maar wel melding. Voor de melding geldt:
- bij geplande bedieningshandelingen is minimaal melding vóóraf nodig; melding na afloop is alleen nodig bij afwijkingen van de geplande activiteiten;
- bij storingen is melding direct na afloop nodig.
Beperkte bedieningshandelingen in netten (OV-netten en tarief- en OV-hulpaders in combinetten):
- de werkwijze is gelijk aan die bij standaard bedieningshandelingen.
Deze regels zijn onafhankelijk van hoe de opdracht is gegeven. Ze gelden dus ook bij een raamopdracht en bij een mondelinge opdracht.
5.3 Onderbreking en wijziging bij de uitvoering
Onderbreking van de uitvoering
Een bedieningsplan moet in de regel zonder onnodige onderbrekingen worden uitgevoerd.
Onnodige onderbrekingen kunnen optreden als:
- het bedieningsplan moet worden gewijzigd, zie hiervoor onderstaande alinea “wijzigingen van een bedieningsplan”;
- een medewerker of een systeem tijdelijk niet beschikbaar is.
Bij onderbrekingen geldt de volgende regel:
- de uitvoering van het bedieningsplan mag pas worden vervolgd als de actuele netconfiguratie (bedieningssituatie) exact bekend is bij de BD
Wijzigen van een bedieningsplan
Er kunnen situaties zijn waarbij er een zwaarwegende reden is om af te wijken van de inhoud of de volgorde van het bedieningsplan. Zwaarwegende redenen kunnen zijn: afwijkende netsituaties, een calamiteit, het voorkomen van een calamiteit, of een (onverwachte) veiligheidstechnische of verkeerstechnische situatie. In zulke gevallen gelden de volgende regels:
- De uitvoering van het bedieningsplan wordt gestaakt.
- Er wordt direct contact opgenomen met het meldpunt (BD).
- Er wordt een nieuw bedieningsplan gemaakt of afgesproken.
o Het bedieningsplan en bij GO ook het werkplan, wordt ter goedkeuring aan de OIV voorgelegd.
5.4 Elkaar beïnvloedende infrastructuren
Op het grensvlak tussen twee verschillende infrastructuren is vaak sprake van onderlinge beïnvloeding. Als die infrastructuren door verschillende (O)IV’n worden beheerd, is overleg nodig tussen beide (O)IV’n bij een situatiewijziging in één van de infrastructuren.
5.5 Voorwaarden bij bediening
Bij LS-bedieningshandelingen gelden de volgende voorwaarden.
Algemene voorwaarden
- Bij voorkeur wordt er stroomloos geschakeld.
- Vóórafgaand aan de uitvoering moet (zo goed mogelijk) worden vastgesteld dat de in of uit te schakelen stroom niet groter zal zijn dan 250 A; zo nodig moet eerst op andere plaatsen zoveel mogelijk belasting worden af- of omgeschakeld.
- Zowel vóór als ná de bedieningshandeling moet de aan- of afwezigheid van spanning worden vastgesteld.
- Bij doorschakelen moet er voordien ook getest worden of er fasegelijkheid is.
- Doorschakelen/verbreken met hulpaders (tarief en OV) is niet toegestaan.
Voorwaarden bij inschakelen
- Inschakelen met zekeringen is toegestaan bij stromen t/m 250 A.
- De maximaal toegestane doorlaatwaarde moet lager zijn dan de specificaties van het LS-rek of van de infrastructuur die beveiligd moet worden (bijvoorbeeld TN-net).
- Inschakelen met messen moet (nagenoeg) stroomloos gebeuren.
- Nagenoeg stroomloos is ook de volgende situatie: er zijn alleen vereffeningsstromen bij doorschakelen na een gemeten (lijn)spanningsverschil van ≤ 4%. Dit spanningsverschil is ook toegestaan bij synchrone overname door een aggregaat. Het spanningsverschil kan door belastingverschuiving beïnvloed worden.
- Inschakelen van aansluitingen moet bij voorkeur stroomloos gebeuren.
- Inschakelen van een kabel die mogelijk nog gestoord is, mag alleen als aan twee voorwaarden is voldaan:
- Er is vóóraf gecontroleerd of er geen terugvoeding (via de kortsluitplaats in de kabel) is.
- Er wordt geconcentreerd en snel ingeschakeld met een zekering met een doorlaatwaarde van maximaal 315 A.
Voorwaarden bij uitschakelen
- Uitschakelen met zekeringen mag bij stromen t/m 250 A.
- Uitschakelen met messen mag bij stromen t/m 250 A.
- Uitschakelen van aansluitingen moet bij voorkeur stroomloos gebeuren.
Voorwaarden bij de combinatie van LS- en MS-bedieningshandelingen
- Er moeten onderlinge verwijzingen in het LS-bedieningsplan en het MS-bedieningsplan worden opgenomen. Het meldpunt en de BD-MS zijn hierbij betrokken. De BD-MS moet toestemming geven voor de uitvoering van beide bedieningsplannen. Zie hiervoor de MS-procedure of de VWI.
5.6 Risico’s en te gebruiken middelen
Bij LS-bedieningshandelingen moeten altijd de juiste PBM’s gebruikt worden.
Bij LS bedieningshandelingen met schroefpatronen, mespatronen, messen en dummies moeten de noodzakelijke PBM’s gebruikt worden; in alle gevallen dient bedrijfskleding te worden gedragen, die de ledematen volledig bedekt.
Bij bedieningshandelingen in aansluitkasten moet bovendien altijd vlamvertragende bedrijfskleding worden gedragen, en:
- bij schroefpatronen en bijbehorende dummies: beide E-isolerende handschoenen en helm met gelaatscherm of soortgelijke;
- bij mespatronen, messen en bijbehorende dummies: helm met gelaatscherm of soortgelijke, geïsoleerde patroontrekker en voor de andere hand de E-isolerende handschoen.
Bij bedieningshandelingen aan/bij volledig aan de voorzijde afgeschermde LS rekken zijn naast de verplichte bedrijfskleding geen extra PBM`s noodzakelijk.
Bij bedieningshandelingen aan/bij open of niet volledig aan de voorzijde afgeschermde LS rekken moet de verplichte bedrijfskleding vlamvertragend zijn en zijn aanvullend de volgende PBM’s noodzakelijk:
- bij schroefpatronen en bijbehorende dummies: beide E-isolerende handschoenen en helm met gelaatscherm of soortgelijke;
- bij mespatronen, messen en bijbehorende dummies: helm met gelaatscherm of soortgelijke, geïsoleerde patroontrekker en voor de andere hand de E-isolerende handschoen.
In installaties en/of situaties waarbij een patroon gemakkelijk kortsluiting zou kunnen veroorzaken tussen aanwezige, blanke delen moet altijd de helm met gelaatscherm of soortgelijke worden gedragen.