2.1 Elektriciteits-distributie en -transport: begrippen, definities en afkortingen
Dit artikel verklaart termen die gebruikt worden voor onderdelen van de elektriciteitsdistributie en het elektriciteitstransport.
2.1.1 Elektriciteitsvoorzieningsysteem
Het elektriciteitsvoorzieningsysteem omvat alle installaties en geleiders die gebruikt worden om elektriciteit te transporteren, te transformeren, te distribueren en te leveren aan installaties die op het systeem zijn aangesloten. Hieronder vallen ook de eigen bedrijfsinstallaties (accu’s, secundaire installaties en tertiaire installaties).
Er zijn twee verschillende spanningsniveaus:
- HS: hoogspanning (hoger dan 1000 V wisselspanning of 1500 V gelijkspanning)
- LS: laagspanning (niet hoger dan 1000 V wisselspanning of 1500 V gelijkspanning).
Bij de netbeheerders zijn de wisselspanning-HS-systemen onderverdeeld in HS en MS:
- HS: hoogspanning (spanning gelijk aan of hoger dan 25 kV);
- MS: middenspanning (spanning hoger dan 1 kV en lager dan 25 kV).
Netbeheerders onderscheiden twee domeinen.
- Het domein Transport HS/MS
- Het domein Distributie MS
Zie bijlage 1 voor de beheersgebieden van de netbeheerders binnen deze domeinen.
De BEI BHS is van toepassing op het HS en/of MS deel van de domeinen Transport en Distributie. Op het gebied van regelgeving is er geen verschil tussen HS en MS, tenzij dit nadrukkelijk in deze BEI BHS wordt aangegeven.
(Verwijzing NEN 3840: artikel 3.6.)
De BEI BLS is van toepassing op het LS-deel van de domeinen Transport en Distributie.
2.1.2. Elektrische bedrijfsruimte
Een elektrische bedrijfsruimte is een ruimte of plaats met elektrisch materieel dat voornamelijk is bestemd voor het bedrijf van een elektrische installatie. In een elektrische bedrijfsruimte is altijd kans op explosie of vlambogen. De ruimte kan betreedbaar (bepaalde stations) of niet betreedbaar (kasten en bepaalde stations) zijn. De installatie kan op drie manieren zijn afgeschermd: volledig afgeschermd, onvolledig afgeschermd en niet afgeschermd (zie ook bijlage 19).
Binnen het domein Transport wordt vaak de term onderstation gebruikt: een onderstation is een elektrische bedrijfsruimte HS/MS voor de omzetting van 25 tot 380 kV naar minimaal 10 kV.
(Verwijzing NEN 3840: artikel 3.1.201.)
2.1.3 LS-bedrijfsinstallaties
LS-bedrijfsinstallaties zijn LS-installaties die behoren bij primaire HS- MS- of LS-installaties van de netbeheerders. Deze LS-bedrijfsinstallaties omvatten accu’s en de secundaire en tertiaire LSinstallaties.
- secundaire LS-installaties zijn installaties voor meting, beveiliging, sturing. e.d..
- tertiaire LS-installaties zijn installaties voor licht en kracht, luchtbehandeling, compressoren, en dergelijke.
Noot: Primaire LS-installaties worden in de BEI BLS aangeduid als LS Distributie
2.1.4. Actief deel
Hieronder wordt een geleider of geleidend deel verstaan dat bestemd is om bij normaal bedrijf onder spanning te staan.
(Verwijzing NEN 3840: artikel 3.1.203.)
2.2 Bedrijfsvoering: begrippen, definities en afkortingen
Dit artikel verklaart termen die te maken hebben met de bedrijfsvoering.
2.2.1 Bedrijfsvoering
Onder bedrijfsvoering vallen alle activiteiten die nodig zijn om de elektrische installatie te laten functioneren, ook onder abnormale omstandigheden.
Onder activiteiten vallen:
- beheer, zoals bedienen, regelen, bewaken.
- uitvoering van alle elektrotechnische en niet-elektrotechnische werkzaamheden, zoals het onderhouden, aanleggen en verwijderen, inclusief het treffen en opheffen van veiligheidsmaatregelen; voor uitzonderingen zie artikel 1.3.
(Verwijzing NEN 3840: artikel 3.1.2)
2.2.2 Netbeheerder E (elektriciteit)
Een netbeheerder E (elektriciteit) exploiteert één of meer elektriciteitsvoorzieningsystemen en is verantwoordelijk voor de bedrijfsvoering hiervan.
2.2.3 Directie
Met directie wordt bedoeld: de directie van de netbeheerder E (elektriciteit) ofwel de werkgever in het kader van de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet).
2.2.4 Aanwijzing
Een aanwijzing is een schriftelijke toekenning van bepaalde bevoegdheden en verantwoordelijkheden voor de bedrijfsvoering van een elektriciteitsvoorzieningsysteem.
Er zijn acht aanwijzingsniveaus:
- IV (installatieverantwoordelijke)
- OIV (operationeel installatieverantwoordelijke)
- WV (werkverantwoordelijke)
- BD (bedieningsdeskundige)
- AVP (allround vakbekwaam persoon)
- VP (vakbekwaam persoon)
- VOP (voldoend onderricht persoon)
- THP (toeganghebbend persoon)
In vergelijking met de NEN 3840 kent de BEI BHS extra aanwijzingen: OIV, AVP en THP.
Alle aanwijzing niveaus en de verbijzonderingen (typen per werkveld) zijn verder uitgewerkt in artikel 3.6. en in bijlage 2.
Verder is er nog de aanwijzing PL (ploegleider). Deze aanwijzing moet door een WV per werk worden toegekend aan een AVP of VP.
2.2.5 Raamopdracht (RO)
Een raamopdracht is een opdracht die wordt gegeven voor een aantal standaardactiviteiten die overzichtelijk zijn en regelmatig terugkeren. Een raamopdracht is maximaal 12 maanden geldig.
2.2.6 Werkplan (WP)
Een werkplan beschrijft alle werkzaamheden die uitgevoerd moeten worden. Alles wat daarbij belangrijk is, staat in het werkplan. In werkplannen wordt ook het aanbrengen en opheffen van veiligheidsmaatregelen vastgelegd (veiligheidsplan).
2.2.7 Bedieningsplan (BP)
In een bedieningsplan staan alle bedieningshandelingen die uitgevoerd moeten worden.
2.2.8 Uitvoeringsplan
Een uitvoeringsplan is een combinatie van een werkplan en een bedieningsplan.
2.2.9 Ploeg
Een ploeg is een groep medewerkers die werkzaamheden uitvoert onder leiding van een ploegleider. Een ploeg moet aan de volgende voorwaarden voldoen:
- alle medewerkers werken aan hetzelfde project;
- alle medewerkers bevinden zich binnen gehoorsafstand van de ploegleider;
- de ploegleider moet de situatie onmiddellijk kunnen beïnvloeden.
Als niet aan bovenstaande voorwaarden wordt voldaan (bijvoorbeeld als de werkplekken te ver van elkaar verwijderd zijn) moet per werkplek een ploegleider worden aangewezen.
2.3 Veiligheid: begrippen, definities en afkortingen
Dit artikel beschrijft veiligheidsbegrippen zoals die gebruikt worden bij activiteiten in elektriciteitsvoorzieningsystemen.
2.3.1 Risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E)
Een risico-inventarisatie beschrijft alle risico’s die bij een bedrijf aanwezig kunnen zijn.
Het gaat daarbij om alle factoren die kunnen leiden tot ongewenste effecten voor de werknemer en de omgeving. De inventarisatie moet volgens de Arbowet worden gedaan. De inventarisatie omvat de gebouwen, de infrastructuren en installaties die beheerd worden, en de activiteiten die daar uitgevoerd worden. Bij de beoordeling (evaluatie) van de risico’s wordt bepaald hoe groot de kans is dat een ongewenst effect optreedt. Deze evaluatie is de basis voor het plan van aanpak om deze risico’s te beheersen.
2.3.2 Taak-risico-analyse (TRA)
Een Taak-risico-analyse analyseert de specifieke risico’s die kunnen voorkomen bij bepaalde taken of activiteiten, en de maatregelen die genomen moeten worden. De uitkomsten van de TRA’s moeten zijn verwerkt in de VWI’s of in werkplannen.
2.3.3 Laatste-minuut-risico-analyse (LMRA)
Een laatste-minuut-risico-analyse wordt uitgevoerd direct vóór de start van de activiteiten. De analyse houdt in dat er door de medewerker nog een keer wordt vastgesteld of:
- alle risico’s (ook omgevingsrisico’s) die er zijn, of die verwacht kunnen worden, in beeld zijn;
- alle maatregelen (ter beheersing van die risico’s) zijn afgesproken en zijn genomen; – de beschermingsmiddelen aanwezig zijn en gebruikt (gaan) worden; – de activiteiten veilig kunnen worden uitgevoerd.
2.3.4 Toezicht
Toezicht houdt in dat iemand er op toeziet dat:
- er geen elektrotechnische en overige gevaren kunnen ontstaan;
- er geen veiligheidsmaatregelen ongedaan worden gemaakt;
- de activiteiten veilig worden uitgevoerd.
De toezichthouder herkent alle mogelijke gevaren en risico’s, en sluit ze uit of beheerst ze via de in de VWI of werkplan aangegeven maatregelen.
2.3.5 Veiligheidswerkinstructie (VWI)
Een VWI is een veiligheidstechnische beschrijving van de uitvoering van een activiteit. Hierin is in ieder geval opgenomen:
- de volgorde van alle stappen;
- de voorwaarden;
- de (mogelijke) risico’s;
- de veiligheidsmaatregelen die genomen moeten worden, en
- de middelen die moeten worden gebruikt.
Een VWI moet gebruikt worden naast de bestaande bedieningshandleiding(en) en/of montageinstructie(s).
2.3.6 Veiligheidsmaatregelen (VM)
Veiligheidsmaatregelen (VM) zijn bedoeld om risico’s te beheersen bij het uitvoeren van elektrotechnische werkzaamheden, niet-elektrotechnische werkzaamheden en bedieningshandelingen.
Er zijn twee soorten veiligheidsmaatregelen:
- veiligheidsmaatregelen voor de omgeving en de werkplek;
- veiligheidsmaatregelen voor de uitvoering van elektrotechnische werkzaamheden.
Zowel het treffen als het opheffen van veiligheidsmaatregelen (met betrekking tot de uitvoering van elektrotechnische werkzaamheden) valt onder de elektrotechnische werkzaamheden.
2.3.7. Gevarenzone en nabijheidszone
De gevarenzone is een beperkte ruimte rondom actieve delen; de nabijheidszone is een beperkte ruimte rondom de gevarenzone; zie voor beide zones de onderstaande figuren.
Figuur 1 toont de afstanden in lucht en de zones.
Figuur 2 toont de begrenzing van de gevarenzone en de nabijheidszone bij gebruikmaking van een isolerend beveiligingsmiddel.
DL is de minimum afstand in lucht die geldt als de buitengrens van de gevarenzone, gemeten vanaf actieve delen.
DV is de minimum afstand in lucht die geldt als de buitengrens van de nabijheidszone, gemeten vanaf actieve delen.
De afstanden DL en DV zijn in bijlage 8 van deze BEI BHS opgenomen.
(Verwijzing NEN 3840: artikel 3.3.)
2.3.8. In de nabijheid van actieve delen
Met deze term wordt aangegeven dat een persoon met delen van zijn lichaam, met gereedschap of met een ander voorwerp terecht kan komen in de nabijheidszone zonder nog binnen te dringen in de gevarenzone.
(Verwijzing NEN 3840: artikel 3.4.5.)
2.3.9 Afscherming
Afscherming is een voorziening die bescherming biedt tegen directe aanraking vanuit elke gebruikelijke richting van benadering. Te onderscheiden zijn: voldoende afscherming, beperkte afscherming en onvoldoende afscherming, zie ook bijlage 19.
(Verwijzing NEN 3840: artikel 3.5.2)
2.3.10 Isolerend omhulsel
Een isolerend omhulsel is een voorziening (star of flexibel) van isolerend materiaal die wordt gebruikt om toevallige aanraking van mogelijk onder spanning staande delen te voorkomen.
(Verwijzing NEN 3840: artikel 3.5.3)
2.3.11 Spanningsloos werken
Spanningsloos betekent een spanningswaarde van (vrijwel) 0 V, dus zonder aanwezige spanning en/of lading.
Spanningsloos werken betekent:
- de werkzaamheden worden uitgevoerd aan een elektrische installatie zonder spanning of lading, en
- de werkzaamheden worden uitgevoerd nadat alle maatregelen genomen zijn om elektrisch gevaar te voorkomen.
(Verwijzing NEN 3840: artikel 3.4.7 en 3.4.8)
2.4 Meldpunt, handelingen en werkzaamheden: begrippen, definities en afkortingen
Dit artikel beschrijft het meldpunt, de bedieningshandelingen en de werkzaamheden.
2.4.1 Meldpunt
Het meldpunt zorgt voor coördinatie, communicatie, informatie en registratie. Het is belegd door de IV. Het meldpunt geeft opdracht of toestemming om bedieningshandelingen uit te voeren. Het verwerkt meldingen, houdt de actuele netsituatie bij en legt die vast.
Met name bij HS en MS is er meestal sprake van een bedrijfsvoeringcentrum; daarbij kunnen vanuit dit centrum, in ieder geval voor HS, ook bedieningshandelingen door middel van verrebediening worden uitgevoerd.
2.4.2. Bedieningshandelingen HS en MS
Alle bediening bij HS en MS valt onder de term bedieningshandelingen (BH). Er zijn wel drie verschillende manieren van bediening:
- verre bediening: bediening vanuit een bedrijfsvoeringcentrum;
- afstandsbediening: bediening vanuit een centraal punt in het HS- of MS-station; 3. lokale bediening: bediening op de component of op/bij het veld.
Als uitzondering op artikel 2.4.3 behoren bij HS ook tot de bedieningshandelingen: de zogenaamde “eerste aarding(en) als deze verre bedienbaar zijn; deze “eerste aarding(en)” zijn de aardingen aan beide zijden van een HS-kabel of HS-lijn, of de aarding bij een HS-transformator. Zie hiervoor ook artikel 5.5.
2.4.3 Werkzaamheden
Onder werkzaamheden vallen elektrotechnische en niet-elektrotechnische werkzaamheden. Ook bij niet-elektrotechnische werkzaamheden kan elektrisch gevaar bestaan.
Elektrotechnische werkzaamheden zijn werkzaamheden aan, met of nabij een elektriciteitsvoorzieningsysteem. Bijvoorbeeld het aanleggen, uitbreiden, vernieuwen, vervangen, saneren, verwijderen, wijzigen, herstellen, onderhouden en controleren van het systeem. Dit is inclusief kabels selecteren, beproevingen doen en metingen verrichten. Ook het treffen en opheffen van elektrotechnische veiligheidsmaatregelen in verband met elektrotechnische en niet-elektrotechnische werkzaamheden valt onder de elektrotechnische werkzaamheden.
Tot de elektrotechnische werkzaamheden wordt ook gerekend: het spanningsloos proef schakelen met een volledig van het net gescheiden schakelaar/scheider (zie ook artikel 6.12).
Elektrotechnische werkzaamheden zijn niet onderverdeeld in verschillende categorieën. Zie de VWI’s voor de aanwijzing die vereist is voor het uitvoeren van elektrotechnische werkzaamheden.
Niet-elektrotechnische werkzaamheden zijn werkzaamheden nabij een elektriciteitsvoorzieningsysteem, zoals bouwen, graven, schoonmaken en schilderen.
(Verwijzing NEN 3840: artikel 3.4.1 t/m 3.4.3)
2.4.4 Activiteiten
In deze BEI BHS wordt ook de term “activiteiten” gebruikt; hieronder vallen alle soorten werkzaamheden en bedieningshandelingen.
2.4.5 Assisteren
Assisteren houdt in dat dezelfde activiteiten op dezelfde plek worden uitgevoerd als diegene die deze activiteiten al uitvoert. Diegene is verantwoordelijk voor de assistent. Assisteren mag alleen als het niet wordt uitgesloten in de BEI-BHS/WVI en de WV hiervoor opdracht heeft gegeven.