4. Veilige bedrijfsvoering
Dit artikel behandelt de regels die zorgen voor een veilige bedrijfsvoering. Achtereenvolgens zijn dit: de verplichtingen (4.1); de basisprincipes (4.2); opdrachten, communicatie en overdracht (4.3); risico-inventarisatie en veiligheidsmaatregelen (4.4); bediening (4.5); werkplannen (4.6); raamopdrachten (4.7); toezicht (4.8); tekeningen en documenten (4.9) en ten slotte het gebruik van middelen (4.10)
4.1 Verplichtingen
Iedereen die werkt aan, met of nabij elektriciteitsvoorzieningsystemen moet zich houden aan de BEI BHS. Bij activiteiten moeten de processchema’s gevolgd worden. De beschrijving daarvan staat in artikel 8.
4.1.1 Verplichtingen directie
De directie heeft in relatie met de BEI BHS een aantal verplichtingen. De directie:
– Ziet erop toe dat alle procedures en (veiligheids)werkinstructies worden nageleefd.
– Zorgt voor periodieke instructie voor alle medewerkers die betrokken zijn bij activiteiten aan, met of nabij elektriciteitsvoorzieningsystemen. De instructie gaat over de veiligheidseisen, veiligheidsregels en instructies die gelden voor deze activiteiten.
– Zorgt ervoor dat alle medewerkers die activiteiten uitvoeren die onder de BEI BHS vallen een persoonsgebonden document hebben, bijvoorbeeld een veiligheidspaspoort.
– Verstrekt de benodigde middelen, of zorgt ervoor dat die verkrijgbaar zijn.
– Zorgt ervoor dat opdrachtgevers een opdracht slechts aan één uitvoerende medewerker (of aan één ploegleider) geven.
– Zorgt ervoor dat alle verantwoordelijkheden die in de BEI BHS beschreven zijn, eenduidig bij personen worden belegd.
Deze verplichtingen gelden voor de directies van de netbeheerders en van aannemingsbedrijven die in opdracht van netbeheerders werken. Ze hebben betrekking op iedereen aan wie zij een aanwijzing hebben gegeven.
4.1.2 Verplichtingen medewerker
De medewerker heeft in relatie met de BEI BHS ook een aantal verplichtingen. De medewerker:
– Moet zich houden aan de normen, eisen, regels en instructies.
– Zorgt dat hij de periodieke instructies voor medewerkers die betrokken zijn bij activiteiten met aan of nabij elektriciteitsvoorzieningsystemen, heeft gevolgd.
– Helpt mee om elektriciteitsvoorzieningsystemen in goede staat te houden.
– Overtuigt zich ervan dat hij veilig kan werken vóór hij de activiteiten uitvoert.
– Houdt de volgende middelen in goede staat: beschermingen, blokkeringsmiddelen, opschriften, waarschuwings- en verbodsborden enzovoort.
– Houdt gereedschappen, meetapparatuur, persoonlijke en algemene beschermingsmiddelen in goede staat.
– Werkt voorzichtig en zorgvuldig en voorkomt dat er gevaar ontstaat.
– Gebruikt de (veiligheids-)hulpmiddelen en de persoonlijke beschermingsmiddelen.
– Ziet erop toe dat anderen geen gevaren kunnen veroorzaken.
– Draagt de voorgeschreven kleding.
– Handelt bij ieder deel van het elektriciteitsvoorzieningsysteem alsof het onder spanning staat; dit hoeft niet als spanningsloosheid is aangetoond.
4.1.3 Verplichtingen met betrekking tot jeugdige medewerkers
Jeugdige medewerkers (jonger dan 18 jaar) mogen alleen onder directe werkleiding op de werkplek activiteiten uitvoeren met, aan of nabij elektriciteitsvoorzieningsystemen. Daarbij moeten de gevaren die bij de activiteiten zouden kunnen ontstaan, worden voorkomen. Jeugdige medewerkers mogen geen activiteiten uitvoeren als een risico niet kan worden vermeden.
Verder zijn de volgende voorwaarden van toepassing:
– De werkplek moet veilig zijn. Jeugdige medewerkers mogen alleen werken aan aansluitingen en netten die spanningsloos én veiliggesteld zijn.
– Jeugdige medewerkers mogen niet werken met of in de buurt van gevaarlijke stoffen, bijvoorbeeld in verontreinigde grond.
– De arbeidsduur wordt beheerst en de jeugdige medewerker moet tijdig de werkzaamheden beëindigen en de werkplek verlaten. Jeugdige medewerkers worden dus alleen ingezet op gepland werk en niet op storingen en dergelijke.
– De mentor (werkbegeleider op de werkplek) krijgt een instructie over hoe de begeleiding plaats moet vinden.
– Jeugdige medewerkers en hun mentoren/werkbegeleiders krijgen een instructie over gevaren en risico’s.
– Afspraken tussen medewerker, mentor/werkbegeleider en leidinggevende worden schriftelijk vastgelegd en worden door alle partijen voor akkoord ondertekend. (Verwijzing NEN 3840: artikel 4.2.206)
4.1.4 Overige verplichtingen
Er zijn ook enkele overige verplichtingen.
– Wie een situatie kent die een ongeval of een storing kan veroorzaken of al heeft veroorzaakt, moet dit onmiddellijk melden, of moet deze situatie of storing opheffen. Dat laatste hangt natuurlijk af van de aanwijzing. Melding hierover moet gebeuren aan de OIV of WV en aan de Arbo-instantie van het bedrijf. (Verwijzing NEN 3840: artikel 4.3.209)
– Wie denkt dat het uitvoeren van een opdracht niet veilig is of onverantwoord is, mag die opdracht niet uitvoeren. Dit moet direct aan de opdrachtgever (WV) gemeld worden. (Verwijzing NEN 3840: artikel 4.3.3)
– Wie ter plaatse betrokken is bij de uitvoering van activiteiten aan, met, of nabij een elektriciteitsvoorzieningsysteem, (dus niet de IV, OIV, BD en THP), moet zijn opgeleid om levensreddende eerste hulp te kunnen verlenen bij activiteiten waarbij explosie en/of verbrandingen kunnen optreden. (Verwijzing NEN 3840: artikel 4.9)
4.2 Basisprincipes
De BEI-BHS is gebaseerd op een aantal basisprincipes voor een veilige bedrijfsvoering.
– De verantwoordelijkheid voor het beheer is gescheiden van de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van activiteiten.
- De verantwoordelijkheid voor het beheer ligt bij IV, OIV en BD.
- De verantwoordelijkheid voor de operationele bedrijfsvoering van de bedieningssituatie (schakeltoestand) ligt bij de BD. De BD geeft opdracht voor bedieningshandelingen
- De verantwoordelijkheid voor de uitvoering ligt bij de WV als opdrachtgever en bij de uitvoerende medewerkers als opdrachtontvangers.
– Alle activiteiten in, aan of nabij elektriciteitsvoorzieningsystemen vinden plaats op basis van opdrachten.
- Opdrachten worden gegeven via een werkplan en/of een bedieningsplan, of via een raamopdracht; maar dit geldt niet voor:
o Enkele activiteiten zoals vermeld in de VWI’s;
o Enkele activiteiten die door de WV zelf worden uitgevoerd (zie artikel 3.6.4).
- Opdrachten kennen 3 varianten:
o Via een raamopdracht (RO), zie hiervoor artikel 4.7.
o Via een directe opdracht (DO); de opdrachtgever (WV) stelt het plan op (of laat het opstellen), WV keurt het plan goed en geeft het in opdracht aan de uitvoerende medewerker(s).
o Via een goedgekeurde opdracht (GO); de opdrachtgever (WV) stelt het plan op (of laat het opstellen en controleert het), BD keurt het bedieningsplan goed, OIV keurt het werkplan goed, OIV keurt de samenhang tussen werkplan en bedieningsplan goed, en de opdrachtgever (WV) geeft het in opdracht aan de uitvoerende medewerker(s).
– Activiteiten die via een RO mogen worden opgedragen, kunnen ook via een DO of GO worden opgedragen. Activiteiten die via een DO mogen worden opgedragen, kunnen ook via een GO worden opgedragen.
– Bij een combinatie van verschillende activiteiten bepaalt de activiteit in de ‘zwaarste’ categorie hoe opdrachten gegeven worden.
– Bij storingen mag mondeling opdracht worden gegeven om een bedieningsplan en/of werkplan uit te voeren. Er is dan sprake van een mondeling bedieningsplan en/of werkplan. De volgende regels gelden daarbij:
o De opdrachtgever bespreekt het bedieningsplan en/of werkplan met de medewerker die ter plaatse is. De opdrachtgever bepaalt het bedieningsplan en/of werkplan en geeft het in opdracht. De opdrachtgever hoeft niet ter plaatse te zijn.
o De opdrachtgever verzorgt de registratie binnen de kaders die de IV heeft bepaald.
o In het geval van een GO zal hier ook bij een mondelinge opdracht invulling aan moeten worden gegeven.
– Bedieningsplannen worden in opdracht van de BD uitgevoerd. Werkplannen worden in opdracht van de WV uitgevoerd. De WV geeft bedieningsplannen en werkplannen uit aan de uitvoerende medewerkers. De BD mag een mondeling bedieningsplan direct (zonder werkuitgifte door de WV) in opdracht geven.
– Het meldpunt (bedrijfsvoeringscentrum) is betrokken bij alle netgerelateerde bedieningshandelingen en netgerelateerde werkzaamheden. Zo is de actuele netsituatie van het elektriciteitsvoorzieningsysteem op elk moment bekend en beschikbaar. Zie artikel 5.2 en 6.6.
4.3 Opdrachten, communicatie en overdrachten
Dit artikel behandelt de regels die ervoor zorgen dat opdrachten duidelijk zijn, dat de communicatie helder is en dat alle overdrachten juist verlopen.
4.3.1 Opdrachten
De opdrachtgever is verantwoordelijk voor het volgende:
– Hij moet zorgen voor de juiste inhoud van de opdracht en van de bijbehorende informatie.
– Hij moet de uitvoering van de opdracht controleren.
– Hij moet erop letten dat de opdracht binnen de bevoegdheden van opdrachtgever en opdrachtontvanger valt.
De opdrachtontvanger is verantwoordelijk voor het volgende:
– Hij moet de opdrachtgever de juiste informatie geven op grond waarvan (mede) de opdracht wordt gegeven.
– Hij moet nagaan of de opdracht juist is (voor zover dit binnen zijn bevoegdheden en kennisniveau mogelijk is).
– Hij mag de grenzen van de opdracht niet overschrijden.
– Hij moet er op letten dat de opdracht binnen zijn eigen bevoegdheden valt.
– Hij moet er (voor zover mogelijk) op letten dat de opdracht binnen de bevoegdheden van opdrachtgever valt.
Instructie/overleg
– Bij elke opdracht moeten alle betrokkenen worden gewezen op de risico’s en op de veiligheidsmaatregelen die genomen moeten worden. Hierover is instructie/overleg nodig voordat de activiteiten starten. De WV en alle betrokken medewerkers moeten hierbij aanwezig zijn.
Het is mogelijk dat niet alle betrokken medewerkers maar alleen de PL aanwezig is; in dat geval zorgt de PL (binnen de grenzen van zijn aanwijzing) voor informatie en instructie naar zijn ploegleden.
– Bij langdurige of gecompliceerde werkzaamheden, moeten de instructies tijdens de werkzaamheden worden herhaald. De WV bepaalt wanneer dit moet gebeuren. (Verwijzing NEN 3840: artikel 4.2)
Opdrachtverstrekking
– Ploegleden krijgen hun opdrachten van de ploegleider. Andere uitvoerende medewerkers krijgen hun opdrachten van de WV.
– Een directe opdracht (DO) en een goedgekeurde opdracht (GO) worden gegeven vóór de activiteit begint.
– Bij activiteiten die via een raamopdracht worden uitgevoerd, wordt de opdracht minimaal één keer per jaar gegeven. Zie artikel 4.2 en 4.7 voor informatie over GO, DO en RO.
4.3.2 Communicatie
Als informatie mondeling wordt overgedragen, is er een kans dat er fouten worden gemaakt. Om dit te voorkomen, moet de ontvanger de informatie herhalen. De zender van de informatie moet bevestigen dat de informatie juist is begrepen.
In bijlage 9 staat het geüniformeerd taalgebruik dat gebruikt moet worden.
Alarmsignalen
Sommige activiteiten kunnen leiden tot alarmsignalen in het elektriciteitsvoorzieningsysteem. Voordat deze activiteiten worden uitgevoerd, moeten de ontvangers van die signalen op de hoogte worden gebracht.
Er mag geen signaal gebruikt worden om toestemming te geven om met werkzaamheden of bedieningshandelingen te beginnen, of om een elektriciteitsvoorzieningsysteem weer in bedrijf te nemen. Dit mag ook niet op basis van een vooraf afgesproken tijdsverloop.
4.3.3 Overdrachten
Er zijn drie vormen van overdracht.
► Overdracht van verantwoordelijkheid
Bij de uitvoering van activiteiten (werkzaamheden, veiligheidsmaatregelen treffen/opheffen, bedieningshandelingen) vinden overdrachten plaats tussen personen met een aanwijzing (zie de processchema’s). De verantwoordelijkheid voor een netdeel of netsituatie wordt daarbij overdragen. Meestal vindt de overdracht plaats tussen twee WV’n of tussen een WV en een BD.
De overdracht moet worden vastgelegd in het werkplan en/of bedieningsplan, of op een overdrachtsformulier. Beide partijen moeten instemmen met de overdracht.
► Overdracht van werkplek
Deze vorm van overdracht vindt plaats tussen WV en uitvoerende (bij meerdere uitvoerenden de ploegleider). Hierbij worden alleen de werkplek en de leiding op de werkplek overgedragen. De WV blijft echter altijd direct verantwoordelijk voor het veilig verloop van de werkzaamheden.
Tussen ploegleiders mag geen rechtstreekse overdracht plaatsvinden. Een overdracht mag alleen als daar een WV bij betrokken is.
► Overdracht van rol
Bij overdracht van een rol draagt iemand zijn volledige rol over aan iemand anders met dezelfde aanwijzing. De ene persoon vervangt dus de andere. Hiervan is sprake bij ziekte, verlof en bij wisseling bij (storings)dienst. Deze overdrachten moeten tot een minimum beperkt worden. Ze moeten uitgevoerd worden volgens een procedure die door de IV is vastgesteld. Deze procedure waarborgt de continuïteit en veiligheid.
Aandachtspunten bij deze vorm van overdracht:
– Bij overdracht tussen OIV’n moet alle noodzakelijke informatie worden overgedragen, zoals de netsituatie en de bedrijfstoestand. Het meldpunt moet worden geïnformeerd en die registreert de mutatie.
Bij overdracht tussen WV’n geldt hetzelfde. Hier moet naast het meldpunt, ook het betrokken personeel worden geïnformeerd. De OIV moet alleen geïnformeerd worden als er gewerkt wordt met een goedgekeurde opdracht (GO, zie paragraaf 4.2).
Bij overdracht tussen IV’n moeten het meldpunt en de betrokken OIV’n worden geïnformeerd.
4.4. Risico-inventarisatie en veiligheidsmaatregelen
Alle risico’s moeten samen met de veiligheidsmaatregelen in een werkplan of in een VWI staan.
4.4.1 Veiligheidsmaatregelen
Veiligheidsmaatregelen (VM) beheersen de risico’s bij het uitvoeren van elektrotechnische en niet- elektrotechnische werkzaamheden, bij bedieningshandelingen en bij alle andere werkzaamheden die hiermee te maken hebben.
Een opdracht om veiligheidsmaatregelen te treffen of op te heffen, mag uitsluitend worden gegeven door of namens de WV. Een ploegleider mag deze opdracht geven als die binnen zijn aanwijzing, zijn opdracht en de werkzaamheden valt.
Veiligheidsmaatregelen mogen worden getroffen of worden opgeheven door een WV; dit mag ook door uitvoerende medewerkers die hiervoor een passende aanwijzing hebben.
Iedere individuele medewerker is zelf verantwoordelijk voor het juiste gebruik van de juiste persoonlijke beschermingsmiddelen. De WV ziet hierop toe, evenals de PL, als die er is.
Veiligheidsmaatregelen voor de omgeving en de werkplek zijn:
– Het dragen van de juiste veiligheidskleding;
– Het treffen van verkeersmaatregelen (onder andere volgens de CROW-voorschriften);
– Het afschermen van de werkplek;
– Het plaatsen van voldoende verbods- en waarschuwingsborden;
– Het bepalen en het aanbrengen van vluchtwegen en deze vrijhouden van obstakels;
– Het treffen van maatregelen op basis van de grondroerdersregeling (WIBON, Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken).
Veiligheidsmaatregelen voor werkzaamheden zijn:
– Het toepassen van de juiste persoonlijke beschermingsmiddelen;
– Het markeren/blokkeren van schakelaars;
– Het aanbrengen van aardingen;
– Het uitoefenen van voldoende toezicht op de werkzaamheden.
4.4.2 Werkplek
Bij werkzaamheden aan, met of nabij van een elektriciteitsvoorzieningsysteem gelden de volgende regels voor de werkplek.
Algemene regels
– Er moet voldoende ruimte zijn om veilig te kunnen werken;
– De werkplek moet goed toegankelijk zijn;
– Er moet voldoende verlichting zijn;
– Er moet voldoende afscherming en afzetting van de werkplek zijn (zie ook de CROW-voorschriften);
– Er moet worden voorkomen dat (delen van) elektriciteitsvoorzieningsystemen die niet gebruikt mogen worden omdat ze niet veilig zijn, onbedoeld in bedrijf kunnen worden genomen.
Regels voor putten en sleuven
– De afmetingen van putten en sleuven moeten zo ruim zijn dat er genoeg werkruimte is;
– Er moeten adequate vluchtwegen zijn (bijvoorbeeld door middel van ladders of een getrapt talud);
– De zijkanten mogen niet kunnen instorten;
– Putten (lasgaten) moeten droog genoeg zijn als onder (LS-)spanning wordt gewerkt; er mag dus geen sprake zijn van een aaneengesloten wateroppervlak op de plek van de montagehandelingen;
– Bij grondwerkzaamheden moet gewerkt worden volgens de geldende wet- en regelgeving; dat geldt ook voor het werken in de buurt van vervuilde grond.
Regels om letsel te voorkomen
– Door het nemen van voorzorgsmaatregelen moet worden voorkomen dat personen gewond raken of dat er materiële schade ontstaat; de juiste persoonlijke veiligheidsmaatregelen moeten worden genomen en de juiste persoonlijke beschermingsmiddelen moeten worden gebruikt;
– Er moet rekening mee worden gehouden dat er schadelijke gassen of dampen kunnen zijn bij gestoorde componenten (bijvoorbeeld moffen, SF6 gevulde installaties); de concentratie moet worden gemeten en als de concentratie te hoog is moet de werkplek worden verlaten (zie de Arbocatalogus); er moeten maatregelen worden genomen om derden op veilige afstand te houden.
Regels voor toegang
– Voor deuren, deksels, hekken enzovoort die toegang geven tot delen van de elektrotechnische installatie geldt het volgende: deze mogen alleen geopend worden en geopend zijn als dit nodig is voor de veiligheid of om activiteiten uit te voeren.
– Een elektrotechnische bedrijfsruimte mag alleen worden gebruikt waarvoor deze bestemd is.
– Medewerkers mogen nooit elektrische bedrijfsruimtes in hun eentje betreden als daarin onvoldoende afgeschermde delen van HS- en MS-installaties staan (Arbobesluit, bijlage 19).
Regels voor besloten ruimten
– Voor besloten ruimten (zoals kruipruimten) gelden aanvullende eisen; zie hiervoor bijlage 19.
Regels bij risico-verhogende omstandigheden
– Voor activiteiten in risico-verhogende omstandigheden (bijvoorbeeld in de open lucht, op bouwplaatsen, op sloopterreinen, op haventerreinen, in vochtige ruimten) gelden extra regels; zie hiervoor de Arbocatalogus.
– Enkele regels zijn:
o alleen elektrische arbeidsmiddelen van klasse II (dubbel geïsoleerd) mogen als handgereedschap worden gebruikt;
o bij aansluiting van een elektrisch arbeidsmiddel op een voeding met een wisselspanning van 230/400V: deze voeding moet voorzien zijn van een aardlekschakelaar met een nominale aanspreekstroom van maximaal 30 mA; aardlekschakelaars moeten regelmatig worden gecontroleerd.
4.4.3 Externe hulpdiensten
Het kan nodig zijn om de politie en/of de brandweer in te schakelen. De medewerker die op een werkplek de leiding heeft, beoordeelt of externe hulpdiensten ingeschakeld moeten worden voor acute hulpverlening bij calamiteiten. Zo nodig kunnen ook andere medewerkers dit doen. Zie ook de bedrijfsprocedure en/of het calamiteitenplan.
Overigens kunnen hulpdiensten ook vooraf worden ingelicht over situaties die mogelijk maatschappelijke onrust kunnen veroorzaken, zoals bijvoorbeeld langere of veelvuldige spanningsonderbrekingen.
Tijdens brand of een ander ongeval is de coördinatie tussen netbeheer en brandweer vastgelegd in het kennisdocument ‘Brandweer optreden bij elektriciteit’. De meest recente versie van dit document is te vinden op de internetpagina van het instituut fysieke veiligheid (IFV). De link is te vinden op de internetpagina van de BEIVIAG.
4.5 Bediening en bedieningsplannen
Dit artikel gaat over de uitgangspunten, voorwaarden en de verdeling van taken en
verantwoordelijkheden bij bedieningshandelingen.
4.5.1 Uitgangspunten en voorwaarden
In een bedieningsplan staan de bedieningshandelingen die leiden tot een gewenste bedrijfssituatie. Dit is de situatie die:
– na uitvoering van de bedieningshandelingen, aanwezig moet zijn om elektrotechnische veiligheidsmaatregelen te kunnen gaan nemen en/of werkzaamheden te kunnen gaan uitvoeren, of
– na uitvoering van de werkzaamheden en/of na het opheffen van de elektrotechnische veiligheidsmaatregelen, aanwezig moet zijn om bedieningshandelingen te kunnen gaan uitvoeren.
Er zijn ook bedieningsplannen voor omschakelingen, bijvoorbeeld voor het wijzigen van belastingverdelingen in een net. Hierbij is dan geen sprake van werkzaamheden.
Meten behoort tot de parate kennis en de IV mag besluiten dat deze activiteiten niet in het bedieningsplan hoeven te worden opgenomen.
Een bedieningsplan mag bij een werkplan worden gevoegd. Het blijft echter altijd een apart plan, ook als werkplan en bedieningsplan in één document (het uitvoeringsplan) zitten. Dit laatste gebeurt bijvoorbeeld om de volgorde van de activiteiten beter inzichtelijk te maken. In dit document moet duidelijk staan welk deel het bedieningsplan is en welk deel het werkplan.
Bij HS en/of MS is een bedieningsplan nodig voor alle bedieningshandelingen.
Toetsing
Een bedieningsplan dat door een BD is opgesteld moet worden getoetst door een andere BD.
Opdracht
De BD moet opdracht geven voor de uitvoering van een bedieningsplan. Zie artikel 5.2.
Geen vermenging
Bedieningshandelingen via een bedieningsplan of werkplan mogen niet vermengd worden met bedieningshandelingen via een raamopdracht (dus alle bedieningshandelingen in één plan opnemen).
Geldigheidsduur
De geldigheidsduur van een bedieningsplan is beperkt en wordt door de IV bepaald.
Bewaartermijn
Een bedieningsplan moet tot twee jaar na de uitvoering worden bewaard, tenzij de IV een andere termijn heeft bepaald.
4.5.2 Taken en verantwoordelijkheden bij bediening
Bij bediening hebben WV, BD, OIV en IV specifieke verantwoordelijkheden en taken.
Taken en verantwoordelijkheden van de WV
– De WV geeft aan de BD door welke gewenste bedrijfssituaties opgeleverd moeten worden via een bedieningsplan.
– De WV zorgt ervoor dat er gekwalificeerde mensen zijn om de bedieningshandelingen uit te voeren. Hij zorgt ervoor dat zij de juiste instructies krijgen, zoals algemene bedieningsinstructies en gebiedsgebonden instructies. Gebiedsgebonden instructies bevatten algemene contactgegevens (bijvoorbeeld van het meldpunt), kenmerken van het voorzieningsysteem en relevante bedrijfsprocedures/werkinstructies.
– De WV geeft bedieningsplannen uit aan de uitvoerende medewerker (het is de BD die de feitelijke opdracht geeft voor de uitvoering van een bedieningsplan).
– De WV is verantwoordelijk voor een veilig verloop van de uit te voeren bedieningshandelingen.
– De WV voert zo nodig zelf bedieningshandelingen uit.
Taken en verantwoordelijkheden van de BD
– De BD registreert meldingen en zorgt voor de actuele registratie.
– De BD zorgt voor de juiste netconfiguratie (schakelsituatie) in de HS- en MS-netten.
– De BD coördineert de bedieningshandelingen vanuit een centraal punt.
– De BD stelt bedieningsplannen op. Hij is verantwoordelijk voor de juiste inhoud ervan.
– De BD voert bedieningshandelingen uit voor zover die vanuit een centraal punt kunnen worden gedaan.
– De BD geeft uitvoerende medewerkers opdracht (toestemming) voor bedieningshandelingen.
De BD geeft die toestemming pas nadat hij gecontroleerd heeft of er geen conflicten zijn met andere netgerelateerde activiteiten of storingsituaties.
– De BD geeft zo nodig direct opdracht (dus zonder dat de werkuitgifte hiervan via de WV gedaan wordt) aan uitvoerende medewerkers om bedieningshandelingen uit te voeren. Dit zijn medewerkers die door de WV beschikbaar zijn gesteld. Het gaat daarbij om de volgende handelingen:
o het (laten) omschakelen voor belastingsturing;
o het (laten) vrijschakelen van gestoorde delen van infrastructuren/installaties; o het weer inschakelen na een storing om de levering te herstellen; dit is alleen toegestaan als voldaan is aan één van de volgende twee voorwaarden:
– de WV heeft na de werkzaamheden het netdeel aan de BD overgedragen, of
– de foutlokatie is eenduidig vastgesteld en er worden of zijn geen elektrotechnische werkzaamheden (hieronder vallen ook metingen) verricht bij de storing.
Taken en verantwoordelijkheden van de OIV
– Hij beoordeelt de samenhang tussen werkplannen en bedieningsplannen (zie ook artikel 4).
– De beoordeling van het bedieningsplan betreft alleen de gewenste bedrijfssituatie. Dit is de netsituatie nadat de bedieningshandelingen, of een bepaald deel daarvan, zijn uitgevoerd.
– De OIV mag handelingen of beslissingen van de BD of WV (laten) wijzigen. Dit kan binnen de kaders die de IV heeft bepaald.
– De OIV zorgt ervoor dat gebiedsgebonden instructies actueel en beschikbaar zijn.
Verantwoordelijkheden van de IV
– De IV is verantwoordelijk voor de totale bedrijfsvoering en bewaakt het proces.
– De IV heeft verder geen operationele rol.
Verantwoordelijkheid van de uitvoerende medewerker
– De uitvoerende medewerker is er verantwoordelijk voor dat hij de bedieningshandelingen veilig en correct uitvoert.
4.6 Werkplannen
Dit artikel behandelt de uitgangspunten, voorwaarden en de verdeling van taken en verantwoordelijkheden bij werkplannen.
4.6.1 Uitgangspunten en voorwaarden bij werkplannen
In een werkplan staan de werkzaamheden die moeten worden uitgevoerd. In het werkplan staan ook alle zaken die voor de uitvoering en veiligheid van belang zijn.
Inhoud
Een werkplan bestaat uit een aantal onderdelen.
– Het algemene deel:
In het algemene deel staan onder meer de locatie, NAW-gegevens, aanzeggingen, contactpersonen en de uitvoeringsdatum. Daarnaast beschrijft het de aanwijzingen die de uitvoerende medewerkers moeten hebben. Ook de namen van het uitvoerende bedrijf (netbeheerder of aannemer) en van de uitvoerende medewerker of de eventuele ploegleider moeten in het werkplan staan. Deze namen moeten uiterlijk ingevuld worden op het moment dat het werkplan wordt uitgegeven. Elke netbeheerder (de IV) bepaalt of naast de naam van de ploegleider ook de namen van overige uitvoerende medewerkers en toezichthouder moeten worden ingevuld.
– Het veiligheidsplan:
In het veiligheidsplan staan de kenmerken en risico’s van de installatie en/of situatie en de veiligheidsmaatregelen die genomen moeten worden. Bijvoorbeeld blokkeren, afschermen, aarden, kortsluiten en vergrendelen en het afzetten van wegen.
– De beschrijving van de gewenste bedrijfssituaties:
Hier worden de situaties beschreven zoals die bij de start, tijdens en na afloop van de werkzaamheden moeten zijn.
– De beschrijving van de werkzaamheden die uitgevoerd moeten worden.
Het werkplan moet volledig zijn uitgeschreven en mag worden aangevuld met verwijzingen naar procedures, VWI’s, montagevoorschriften en/of veiligheidsvoorschriften die van toepassing zijn. Het werkplan mag ook verwijzen naar bijvoorbeeld een projectmap.
Terugkoppelmomenten
– De WV die de opdracht geeft, kan in een werkplan terugkoppelmomenten aangeven.
Geen vermenging
– De uitvoering van activiteiten via een werkplan mag niet worden vermengd met de uitvoering van activiteiten via een raamopdracht. (dus alle werkzaamheden in één plan opnemen).
Beschikbaarheid
– Het werkplan moet op de werkplek beschikbaar zijn vanaf het moment dat de werkzaamheden (inclusief het treffen en opheffen van veiligheidsmaatregelen) worden gestart en tot het moment dat deze zijn beëindigd.
– Bovendien moet bij netgerelateerde werkzaamheden het werkplan bij het meldpunt en de OIV aanwezig zijn, of voor hen toegankelijk zijn, e.e.a. nader te bepalen door de IV.
Geldigheidsduur
– De geldigheidsduur van een werkplan is drie weken, tenzij de IV een andere termijn heeft bepaald.
– Bij werkzaamheden die langer dan 1 week duren, moet de WV minstens elke week controleren of het werkplan nog klopt met de actuele situatie. Als dat niet meer zo is moet het werkplan worden aangepast en met de betrokkenen worden besproken.
Wijzigen van een werkplan
Er kunnen situaties zijn waarbij er een zwaarwegende reden is om af te wijken van de inhoud of de volgorde van het werkplan. Zwaarwegende redenen kunnen zijn: een calamiteit, het voorkomen van een calamiteit, of een (onverwachte) veiligheid technische of verkeerstechnische situatie. In zulke gevallen gelden de volgende regels:
– De uitvoering van het werkplan wordt gestaakt.
– Er wordt direct contact opgenomen met de werkverantwoordelijke.
– Er wordt een nieuw werkplan gemaakt of afgesproken.
o Het werkplan en bij GO ook het bedieningsplan, wordt ter goedkeuring aan de OIV voorgelegd.
Bewaartermijn
– Een werkplan moet tot twee jaar na uitvoering worden bewaard, tenzij de IV een andere termijn heeft bepaald.
4.6.2 Taken en verantwoordelijkheden bij werkplannen
De WV, BD, OIV en IV hebben specifieke taken en verantwoordelijkheden bij werkplannen.
Taken en verantwoordelijkheden van de WV
– De WV stelt de werkplannen op. Hij mag ook eerst een concept door anderen laten opstellen.
– De WV is verantwoordelijk voor de juiste inhoud van werkplannen.
– De WV geeft opdracht voor de uitvoering van werkplannen.
– De WV is verantwoordelijk voor een veilig verloop van de werkzaamheden volgens de werkplannen en de VWI’s.
– De WV is medeverantwoordelijk voor de juiste overdrachten.
– De WV is er verantwoordelijk voor dat uitvoerende medewerkers wijzigingen in het voorzieningsysteem op de juiste wijze melden aan het meldpunt.
– De WV zorgt ervoor dat de uitvoerende medewerkers de juiste instructies krijgen, zoals algemene instructies en gebiedsgebonden instructies. Gebiedsgebonden instructies gaan over algemene contactgegevens (bijvoorbeeld van het meldpunt), kenmerken van het voorzieningsysteem en relevante bedrijfsprocedures en werkinstructies.
– De WV zorgt ervoor dat hij of zijn uitvoerende medewerkers de BD(meldpunt) ook informeren over wijzigingen van beveiligingen, regelingen en de instellingen daarvan.
Taken en verantwoordelijkheden van de BD (meldpunt)
– De BD (meldpunt) zorgt voor de actuele registratie van wijzigingen in het voorzieningensysteem (netten en stations/netkasten). De BD doet dit op de manier die de IV heeft aangegeven. De IV bepaalt of dit ook voor bepaalde aansluitingen moet gebeuren.
Taken en verantwoordelijkheden van de OIV
– De OIV controleert en beoordeelt de samenhang van werk- en bedieningsplannen. Hij beoordeelt minimaal of in werkplannen de juiste toepassing staat van elektrotechnische veiligheidsmaatregelen. Daarnaast controleert hij of er geen conflicten zijn met andere projecten.
– De OIV zorgt voor de beschikbaarheid van actuele gebiedsgebonden instructies.
Verantwoordelijkheden van de IV
– De IV is verantwoordelijk voor de totale bedrijfsvoering en bewaakt het proces.
– De IV heeft verder geen operationele rol.
Taken en verantwoordelijkheden van de uitvoerende medewerker
– De uitvoerende medewerker is verantwoordelijk voor het veilige verloop van zijn deel van de activiteiten. Hij moet die volgens het werkplan uitvoeren. Hij is daarbij ook verantwoordelijk voor juiste en tijdige meldingen en terugkoppelingen.
Pagina 50 van 87 BEI-BHS versie 15-04-2021
– Bij werkzaamheden in ploegverband is de PL verantwoordelijk voor de leiding op de werkplek. Hij zorgt voor juiste en tijdige meldingen en terugkoppelingen. Hij is medeverantwoordelijk voor de juiste overdrachten.
4.7 Raamopdrachten
Dit artikel beschrijft de verdeling van taken en verantwoordelijkheden bij raamopdrachten.
4.7.1 Omschrijving en proces
Een raamopdracht (RO) is een opdracht voor een aantal overzichtelijke standaardactiviteiten die regelmatig terugkeren.
Raamopdracht en VWI’s
– De activiteiten die in een raamopdracht staan, moeten omschreven zijn in één of meer VWI’s. Een raamopdracht verwijst naar deze VWI’s.
– De VWI’s noemen de activiteiten die via een raamopdracht mogen worden uitgevoerd. In uitzonderingssituaties mag de IV hiervan afwijken.
– De werkzaamheden en handelingen in de raamopdracht mogen alleen worden uitgevoerd als voldaan wordt aan de voorwaarden in de VWI’s.
Regels
– Een raamopdracht is op naam van de uitvoerende medewerker gesteld.
– Een raamopdracht is maximaal 12 maand geldig. Ze eindigen eerder als de opdrachtgever dat heeft bepaald.
– In een raamopdracht staan niet de plaats en het tijdstip van de werkzaamheden en/of bedieningshandelingen.
– Een WV mag zich tussentijds bemoeien met de uitvoering van een activiteit via een raamopdracht. Als dat gebeurt, worden de activiteiten vanaf dat moment uitgevoerd op basis van een (mondeling) werkplan.
– Een raamopdracht moet tot twee jaar na uitvoering worden bewaard, tenzij de IV een andere termijn heeft bepaald.
Artikel 8.3 en het processchema in bijlage 4b verduidelijken de gang van zaken bij werkzaamheden en/of bedieningshandelingen via raamopdrachten. In bijlage 14 is een voorbeeld van een raamopdracht-formulier opgenomen. (Verwijzing NEN 3840: artikel 4.3.208)
4.7.2 Taken en verantwoordelijkheden bij raamopdrachten
De WV, OIV en IV hebben specifieke verantwoordelijkheden en taken bij raamopdrachten.
Verantwoordelijkheden en taken van de (O)IV
– De IV bepaalt welke activiteiten binnen een raamopdracht mogen worden uitgevoerd. Hij doet dit binnen het kader van deze norm.
– De IV en de OIV moeten inzage hebben in de raamopdrachten die een WV uitgeeft. Zij kunnen dan bijvoorbeeld de juiste samenhang van raamopdrachten en aanwijzingen controleren. De IV stelt hier richtlijnen over op.
Verantwoordelijkheden en taken van de WV
– De WV die verantwoordelijk is voor de activiteiten, stelt de raamopdracht op en geeft deze in opdracht. Dit geldt voor werkzaamheden en voor bedieningshandelingen.
– De WV is verantwoordelijk voor de juiste inhoud van de raamopdrachten die hij geeft.
– De WV is verantwoordelijk voor een veilig verloop van de activiteiten volgens de raamopdrachten en de VWI’s.
– De WV controleert periodiek of er gewerkt wordt volgens de regels in de VWI’s die bij de raamopdracht behoren.
Verantwoordelijkheden en taken van de uitvoerende medewerker
– De uitvoerende medewerker is verantwoordelijk voor het veilige verloop van zijn deel van de activiteiten. Hij moet die volgens de raamopdracht uitvoeren.
4.7.3 Toepassing raamopdrachten bij activiteiten voor een andere WV
Een medewerker mag een aantal activiteiten uitvoeren op basis van een raamopdracht van zijn WV. Als die medewerker ter beschikking wordt gesteld aan een andere WV van hetzelfde bedrijf, dan mag die andere WV de medewerker inzetten voor dezelfde activiteiten. De bestaande raamopdracht blijft van toepassing en mag dus gebruikt worden. De andere (ontvangende) WV hoeft geen extra raamopdracht te geven.
De ontvangende WV wordt nu opdrachtgevende WV. Hij is daarmee ook verantwoordelijk voor een veilig verloop van de activiteiten en voor een eventuele aanvullende instructie vóór de start van de activiteiten. Deze instructie is nodig zijn als het werk anders georganiseerd is of als de infrastructuur of installaties verschillen. De ontvangende WV moet ook controles op de werkplek uitvoeren.
Als een medewerker ter beschikking wordt gesteld aan een WV van een ander bedrijf, is er wel een nieuwe raamopdracht nodig.
4.8 Toezicht
De WV bepaalt de mate en de aard van het toezicht als dat niet expliciet staat in de BEI BHS en/of de VWI’s. De mate van toezicht hangt af van de complexiteit van de werkzaamheden en/of bedieningshandelingen. Twee zaken spelen hierbij een rol:
– Is er ononderbroken of regelmatig toezicht nodig?
– Is de aanwijzing van de toezichthouder toereikend?
Ononderbroken en regelmatig toezicht
– Ononderbroken toezicht (onafgebroken, de gehele tijd)
Toezicht dat tijdens de activiteiten altijd aanwezig is. Als het toezicht wordt onderbroken moeten de activiteiten stoppen.
– Regelmatig toezicht
Toezicht dat tijdens de activiteiten regelmatig worden uitgevoerd.
De WV bepaalt hoe vaak de toezichthouder aanwezig moet zijn. De toezichthouder moet in ieder geval bij de aanvang van de activiteiten aanwezig zijn. Als de toezichthouder bij regelmatig toezicht tijdelijk afwezig is mogen de activiteiten gewoon doorgaan. Als de toezichthouder afwezig is mogen er geen veiligheidsmaatregelen ongedaan worden gemaakt. De aangewezen ploegleider is hier verantwoordelijk voor.
Aanwijzing en toezicht
– Een WV en de verschillende typen AVP en VP mogen toezicht houden op elektrotechnische werkzaamheden en bedieningshandelingen als hun aanwijzing daarvoor toereikend is.
– Een VOP, en in een aantal gevallen ook een THP (zie de VWI’s), mag alleen toezicht houden op niet-elektrotechnische werkzaamheden. Deze werkzaamheden moeten dan wel buiten de gevarenzone plaatsvinden.
Leken en toezicht
– Leken mogen alleen werkzaamheden of handelingen verrichten onder toezicht en in spanningsloze of afgeschermde situaties. De WV bepaalt de mate van afscherming op basis van de VWI.
– Leken moeten vóóraf worden geïnstrueerd . De WV bepaalt de aard en de inhoud van de instructie binnen de kaders van de IV.
– Als sprake is van een onderspanning staande installatie, dan moet ononderbroken toezicht worden gehouden
– Als de installatie geheel spanningsloos is, dan moet regelmatig toezicht worden gehouden.
Taken van de toezichthouder
– De toezichthouder let op de omgevingsinvloeden op de werkplek en houdt daar ook rekening mee.
– De toezichthouder let er op dat de activiteiten worden uitgevoerd volgens bedieningsplan, werkplan, raamopdracht en/of VWI’s (hij doet dit voor zover van toepassing en opgedragen).
– De toezichthouder moet zich beperken tot het geven van adviezen en waarschuwingen. Hij mag de activiteiten ook stilleggen.
– De toezichthouder neemt de leiding op de werkplek niet over van de uitvoerende medewerker (of de ploegleider). Alleen de WV kan ter plaatse besluiten om de leiding op de werkplek (tijdelijk) over te nemen. Als dit gebeurt, moet dit nadrukkelijk aan alle uitvoerende medewerkers worden verteld. Er moet worden voorkomen dat de leidinggevende op een werkplek vaak wijzigt.
– De toezichthouder voert zelf geen werkzaamheden uit. Dit betekent dat een ploegleider geen toezichthouder kan zijn, behalve als dit nadrukkelijk apart omschreven is in de VWI.
4.9 Tekeningen en documenten
De opbouw en de technische (liggings)gegevens van het elektriciteitsvoorzieningsysteem moeten vastgelegd zijn in tekeningen, documenten, schema’s en beheerkaarten, of in een (geautomatiseerd) informatiesysteem. Vastlegging op een andere manier mag, bijvoorbeeld in schetsen. Het gaat erom dat de gegevens actueel zijn.
Van elke installatie en elk station moeten direct schema’s beschikbaar zijn om storingen te kunnen verhelpen. Deze schema’s moeten eenvoudig, duidelijk en actueel zijn.
Alle informatie moet beschikbaar zijn voor de BD, de OIV en de uitvoerende medewerkers. De (O)IV is er verantwoordelijk voor dat de documenten beschikbaar en correct zijn, en op de juiste plaats ingezien kunnen worden.
4.10 Gereedschappen, veiligheidsmiddelen en (persoonlijke) beschermingsmiddelen
Dit artikel behandelt gereedschappen, veiligheidsmiddelen en (persoonlijke) beschermingsmiddelen, en de regels die gelden bij het gebruik ervan.
4.10.1 Algemeen
Gereedschappen, veiligheidsmiddelen en (persoonlijke) beschermingsmiddelen moeten worden gebruikt voor een veilige bedrijfsvoering en voor veilig werken aan, met of nabij elektriciteitsvoorzieningsystemen. In de VWI’s zijn de te gebruiken middelen opgenomen.
Middelen en gereedschappen moeten voldoen aan de daarvoor geldende keuringseisen. Ze moeten worden gebruikt volgens de aanwijzingen en/of richtlijnen van de fabrikant of leverancier.
De werkgever verstrekt de middelen en meestal ook de gereedschappen. De werkgever zorgt ook voor periodiek onderhoud. De uitvoerende medewerker is verantwoordelijk voor het juiste gebruik. Middelen en gereedschappen met defecten of gebreken mogen niet worden gebruikt.
Persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM’s) zijn:
– hogezichtbaarheid veiligheidskleding
– vlamvertragende veiligheidskleding
– veiligheidsschoeisel
– werkhandschoenen
– helm / helm met gelaatsscherm of soortgelijke
– E-isolerende handschoenen
– snijvaste handschoenen
– E-isolerend schoeisel
– mesveilighedentrekker met hand-/armbescherming
– schakelhandschoen
– zuur-/loogbescherming
– signaleringsapparatuur zoals SF6, HCN- en CO-testers
– klimharnas
Veiligheidsmiddelen zijn:
– deurvergrendeling
– afzettingen
– E-isolerende afschermingen
– E-isolerende mat
– blokkeringen, dummies, (hang)sloten
– kortsluitvast beveiligde testpennen
– spanningstester (enkelpolig)
– aardingsgarnituren
– SF6 meldinrichtingen
– veiligheidshandgereedschap (IEC/VDE 1000 V).
– valbeveiliging
Toepassing
(Verwijzing NEN 3840: artikel 4.6)
Het gebruik van de juiste PBM’s en veiligheidsmiddelen is afhankelijk van de activiteit en de omstandigheden:
– De benaming van de PBM’s geeft aan wanneer deze moeten worden toegepast.
– Bij werkzaamheden aan of bij SF6-houdende installaties moeten bepaalde veiligheidsmaatregelen in acht worden genomen; zie hiervoor de arbocatalogus. Zie artikel 5.5 voor het gebruik van PBM’s bij bedieningshandelingen.
4.10.2 Elektrische arbeidsmiddelen bij werkzaamheden in besloten ruimten
Besloten ruimten
Bij werkzaamheden in besloten ruimten geldt het volgende voor elektrische arbeidsmiddelen:
– Elektrische arbeidsmiddelen moeten een ingebouwde voedingsbron hebben of worden gevoed met een veilige spanning (wisselspanning t/m 50 V of gelijkspanning t/m 120 V).
– Als bovenstaande niet mogelijk is moet een arbeidsmiddel worden gebruikt dat wordt aangesloten op een beschermingstransformator die buiten de besloten ruimte staat. Het arbeidsmiddel moet dan van klasse II (dubbel geïsoleerd) zijn. Deze mogelijkheid geldt niet voor handlampen.
Nauw geleidende ruimten
Bij werkzaamheden in nauw geleidende ruimten zijn de volgende normen van toepassing:
– NEN 1010, rubriek Nauwe geleidende ruimten;
– NEN 3140, artikel 6, Werkzaamheden in nauwe geleidende ruimten. Dit artikel is als bijlage 18 van deze BEI BHS opgenomen.
4.10.3 Controles en keuringen van arbeidsmiddelen
De gebruiker moet arbeidsmiddelen visueel controleren en zo nodig ook functioneel. Dit moet gebeuren vóór ieder gebruik. Bij gebreken die gevaar voor de veiligheid kunnen opleveren, mogen de arbeidsmiddelen niet meer worden gebruikt.
Naast de dagelijkse controle door de gebruiker moeten de arbeidsmiddelen periodiek worden gecontroleerd, of zo vaak als het gebruik daar aanleiding toe geeft.
Om gereedschappen, apparatuur, veiligheidsmiddelen en (persoonlijke) beschermingsmiddelen op de juiste manier te gebruiken en te behouden, zijn specificaties nodig zoals de eigenschappen, het gebruik, de opslag, het onderhoud, de transportmethode en de inspecties.
Dit moet gebeuren volgens landelijke of internationaal genormeerde (keurings)voorschriften. Werkgevers moeten een keuringsprogramma hebben en (laten) uitvoeren. (Verwijzing NEN 3840: artikel 4.6.201)