Dit artikel behandelt de regels die gelden voor de verschillende werkzaamheden in het elektriciteitsvoorzieningsysteem. Tot de werkzaamheden behoren ook meting, beproeving en inspectie.
6.1 Algemeen
Voor alle werkzaamheden in het elektriciteitsvoorzieningsysteem moet een opdracht worden gegeven. Meestal gebeurt dit door een WV maar ook een PL mag een opdracht geven, maar dan alleen voor zover dat binnen de aan hem gegeven opdracht valt.
Er zijn uitzonderingen waarbij geen opdracht nodig is:
- Enkele niet-elektrotechnische werkzaamheden, zoals het aflezen van meters, mogen zonder
opdracht worden uitgevoerd door een medewerker met een aanwijzing. Zie hiervoor ook de VWI’s, Indien bepaalde werkzaamheden niet in BEI BHS of VWI’s zijn vastgelegd bepaalt de IV hoe de opdrachtverstrekking moet plaats vinden.
- Voor enkele activiteiten die de WV zelf uitvoert, is geen opdracht nodig (zie artikel 6.7.1).
Metingen, beproevingen en inspecties
Metingen, beproevingen en inspecties zijn elektrotechnische werkzaamheden. Er moet dus een opdracht voor worden gegeven. Voor deze opdrachten geldt het volgende:
- Er is automatisch een opdracht als metingen/beproevingen/inspecties samen worden
uitgevoerd met andere activiteiten volgens een werkplan of raamopdracht.
- Bij ‘op zichzelf staande’ metingen/beproevingen/inspecties met montage en/of demontage,
wordt opdracht gegeven via het werkplan.
- Bij ‘op zichzelf staande’ metingen/beproevingen/inspecties zonder montage en/of demontage, is
geen opdracht nodig (bijvoorbeeld het uitvoeren van een thermografische inspectie). De uitvoering is gekoppeld aan (en gelegitimeerd door) de aanwijzing.
Voor, tijdens en na werkzaamheden
- De WV informeert (eventueel via de ploegleider) de uitvoerende medewerkers vóór de start van
de werkzaamheden. Het gaat om de aard van de werkzaamheden, de veiligheidsaspecten, de rol van elke medewerker daarin en de gereedschappen en hulpmiddelen die gebruikt moeten worden.
- Bij ongunstige omgevingsinvloeden bepaalt de WV welke beperkingen en
(veiligheids)maatregelen nodig zijn.
- De WV geeft (eventueel via de ploegleider) medewerkers toestemming om met de
werkzaamheden te beginnen.
- De WV mag in het werkplan terugkoppelmomenten aangeven. De uitvoerende (bij meerdere
personen de PL) is er dan verantwoordelijk voor dat op tijd wordt teruggekoppeld.
- De WV informeert de uitvoerende medewerkers bij voltooiing van de werkzaamheden
(eventueel via de ploegleider).
- Als werkzaamheden onderbroken worden, zijn passende veiligheidsmaatregelen nodig.
Aanwijzingen
- Voor elektrotechnische werkzaamheden en niet-elektrotechnische werkzaamheden is een BEI-
aanwijzing vereist. De VWI’s beschrijven de meest voorkomende MS- of HS-werkzaamheden. Hierin staat voor elke activiteit welke minimale aanwijzing daarvoor nodig is. Ook is aangegeven welke activiteiten uitgevoerd moeten worden door meerdere personen met een aanwijzing.
- Als er geen VWI bestaat voor bepaalde werkzaamheden, bepaalt de WV welke aanwijzing(en) vereist zijn. Hij legt die vast in het werkplan.
- Om LS-werkzaamheden uit te mogen voeren in een HS- of MS-ruimte, is naast de HS- of MS- aanwijzing ook een passende LS-aanwijzing nodig; zie hiervoor de BEI BLS.
- Er zijn altijd twee personen nodig voor het uitvoeren van activiteiten in de buurt van
onvoldoende geïsoleerde HS- en MS-installaties (Arbobesluit). Zie ook bijlage 19.
Er zijn drie soorten werkzaamheden:
- spanningsloos werken (zie artikel 6.2);
- werken op veilige afstand (zie artikel 6.3);
- onder spanning werken (zie artikel 6.4)
6.2. Spanningsloos werken
Bij spanningsloos werken moet de werkplek duidelijk worden bepaald. Iedereen die spanningsloos werkt, moet zich houden aan vijf belangrijke eisen. Hieronder worden ze behandeld in de volgorde waarin ze voorkomen.
1 Scheiden
- Het deel van de installatie waaraan wordt gewerkt, moet van alle voedingsbronnen worden
gescheiden (af- en vrijschakelen).
- De scheiding moet bestaan uit een luchtweg of een even doelmatige isolatie die ervoor zorgt
- dat er geen doorslag plaatsvindt op de scheidingsplaatsen.
- Het vaststellen van de aangebrachte scheiding gebeurt visueel bij de installatie; indien dat niet
mogelijk is moet dit via een standmelding op de installatie gebeuren.
2 Beveiligen tegen opnieuw inschakelen
- Het schakelmaterieel waarmee een elektrische installatie gescheiden is tegen inschakelen,
moet worden beveiligd; bij voorkeur door vergrendeling van het bedieningsmechanisme.
- Soms is vergrendeling van het bedieningsmechanisme niet mogelijk. Dan moeten er
maatregelen genomen worden die gelijkwaardig zijn en in de praktijk beproefd zijn. Er moet een opschrift (of bordje) worden aangebracht om te voorkomen dat een vergrendeling onbedoeld of per vergissing verwijderd wordt. Als mechanische blokkering niet mogelijk is, gelden bordjes met pictogrammen of waarschuwingsteksten als vergrendeling/blokkering.
- Een eventuele hulpvoedingsbron voor de bediening van het schakelmaterieel moet buiten
bedrijf worden gesteld en worden vergrendeld.
- Bij beveiliging tegen inschakelen op afstand moet verhinderd worden dat deze beveiliging
ergens anders ongedaan kan worden gemaakt. Hiervoor moeten betrouwbare toestellen voor signalering en beveiliging gebruikt worden.
- De Snelle Wederinschakeling of Automatisch Onverwijlde Wederinschakeling (WI, SWI, AOW, enz.) bij parallelle circuits in bovengrondse lijnen moeten worden uitgeschakeld.
- Afhankelijk van de aard van de installatie en de bedieningsprocedure kan het noodzakelijk zijn
dat het bedienen van aarders en het blokkeren worden gecombineerd met het schakelen en
scheiden. De WV beveiligt dan tegen inschakelen (of laat dat doen), nadat:
- het installatiedeel naar de WV is overgedragen;
- de WV zich heeft overtuigd (of zich ervan laat overtuigen) dat het desbetreffende
installatiedeel is af- en vrijgeschakeld van spanningvoerende delen.
3 Controleren of de installatie vrij van bedrijfsspanning is
- De toestand van de elektrische installatie moet worden vastgesteld. Dit moet op of zo dicht
mogelijk bij de werkplek gebeuren.
- De elektrische installatie moet, nadat die volledig is gescheiden, vrij van bedrijfsspanning zijn.
- Er moet rekening worden gehouden met het ontladen van condensatoren, kabels en
frequentieomvormers.
- De spanningsaanwijzers moeten onmiddellijk vóór en na het gebruik worden gecontroleerd op
de goede werking.
- Voor het vaststellen van de afwezigheid van bedrijfsspanning mogen uitsluitend enkelpolige
spannings-aanwijzers worden gebruikt.
- Het ontladen en/of aarden van vrijgeschakelde delen mag pas plaatsvinden nadat de
afwezigheid van de bedrijfsspanning is geconstateerd.
- Spanningsloosheid:
Pas als de aardingen zijn aangebracht is er sprake van spanningsloosheid; dit geldt alleen voor de plaats van aarding (verderop kunnen spanningen aanwezig zijn):
- Bij HS-lijnen dient er ook op de werkplek geaard worden.
- Bij HS- en MS-kabels betekent het knippen met een kabelknipapparaat dat er bij aanvang
van de werkzaamheden op de werkplek kortstondig geaard is (zie VWI E139-239).
- Bij werkzaamheden aan HS- of MS-kabels in de buurt van HS-lijnen moeten aanvullende
aardingsmaatregelen worden genomen, zie de VWI.
4 Aarden, kortsluiten en identificeren
- Alleen goedgekeurde aardings-/kortsluitgarnituren mogen worden gebruikt. Hierin mogen geen
wijzigingen worden aangebracht.
- Als er kans is op terugvoeding bij spanningsloos werken, moeten de actieve delen
kortsluitvast en betrouwbaar worden geaard en kortgesloten.
- Bij aarden en kortsluiten moet eerst het aardpunt en daarna de actieve delen worden
aangesloten.
- Aardingen en kortsluitingen moeten op of zo dicht mogelijk bij de werkplek worden aangebracht.
Waar mogelijk moeten ze vanaf de werkplek zichtbaar zijn.
- Op alle punten waar van buitenaf spanning kan komen op het installatiedeel waaraan moet
worden gewerkt, moeten kortsluitvaste aardingen worden aangebracht.
- Middelen voor aarding en/of potentiaalvereffening moeten geschikt zijn voor de kortsluitstroom
van de elektrische installatie waarin zij zijn geïnstalleerd.
- Voor werk in (grote) HS installaties kan aanvullend een werkaarding nodig zijn om de gevolgen
van geïnduceerde spanning te beheersen, ook als de kortsluitvaste aarding zichtbaar is op de
werkplek.
- Er moeten passende maatregelen getroffen worden als:
- tijdens de werkzaamheden gevaar bestaat dat er potentiaalverschillen optreden in de
installatie (met name HS).
- tijdens de werkzaamheden gevaar bestaat dat er potentiaalverschillen optreden in het
voorzieningsysteem; dit kan optreden bij het onderbreken of verbinden van geleiders; dit kan ook nodig zijn bij werkzaamheden aan aardingssystemen.
- de kans bestaat dat er terugvoeding optreedt door spanningstransformatoren;
- Er moeten veiligheidsmaatregelen worden getroffen als materieel voor aarding en kortsluiting
wordt verwijderd tijdens metingen of beproevingen.
- Het treffen en opheffen van veiligheidsmaatregelen voor werkzaamheden valt onder de
elektrotechnische werkzaamheden.
- Er kunnen op afstand bediende aardingsschakelaars worden gebruikt om een elektrische
installatie te aarden en kort te sluiten. In die gevallen moet de schakelstand van de aardingsschakelaar betrouwbaar door de afstandsbediening worden weergegeven.
- Het handmatig aanbrengen en verwijderen van aardingen in HS- en MS-voorzieningsystemen
moet gebeuren door minimaal één persoon met de aanwijzing AVP of WV, samen met
minimaal een VP; in lijnen mag dit ook door minimaal een VP LNB-verbindingen, samen met
minimaal een VP LNB-verbindingen.
- Identificatie (selectie, vaststelling van het juiste installatiedeel):
- Na het spanningsloos maken van een kabel moet deze kabel op de werkplek worden
geselecteerd (bijvoorbeeld met een kabelselectie apparaat); zie hiervoor de VWI.
- Als aan een kabel of een mof moet worden gewerkt, moet zorgvuldig worden
vastgesteld dat de juiste kabel of mof is gekozen. Daarbij moet zijn gewaarborgd, dat de
betrokken kabel spanningsloos is (veiligheidsknippen).
- Als aan een installatie (bijvoorbeeld een transformator) of installatiedeel moet worden
gewerkt, moet zorgvuldig worden vastgesteld dat deze/dit de juiste is. Daarbij moet zijn gewaarborgd dat deze/dit spanningsloos is; de methode en procedure is per netbeheerder te bepalen.
5 Actieve delen afschermen
- Er moeten beschermingsmaatregelen worden aangebracht bij werkzaamheden waarbij actieve
delen een elektrisch gevaar kunnen opleveren.
- Deze beschermingsvoorzieningen moeten voldoende bescherming bieden tegen te verwachten
elektrische gevaren en mechanische belastingen.
- Voorzieningen als scherm, afscherming, afdekking of isolerend omhulsel moeten deugdelijk
zijn. Tijdens werkzaamheden moeten ze op hun plaats blijven. Deze voorzieningen moeten onderhouden worden.
Na afloop van de werkzaamheden
- Na voltooiing en controle van de werkzaamheden:
- Alle gereedschappen en hulpmiddelen moeten worden verwijderd. Iedereen die niet langer nodig is, moet de werkplek verlaten.
- Bij het in bedrijf nemen moeten onderstaande handelingen worden uitgevoerd in deze volgorde:
2. Verwijderen van beschermingsvoorzieningen. 3
3. Verwijderen van materieel voor aarden en kortsluiten.
4. Verwijderen van beveiligingen tegen inschakelen.
5. Controleren of de werkplek is ontruimd
- Voorafgaand aan het daadwerkelijk in bedrijf nemen moet bovenstaande aan de BD worden
gemeld, en dat het betreffende netdeel weer beschikbaar is voor bedrijfsvoering. Vervolgens
mag de scheiding worden opgeheven en het netdeel worden ingeschakeld.
- Aandachtspunten:
- Bij het verwijderen van de aarding en kortsluiting moeten eerst alle verbindingen met de
actieve delen worden losgemaakt en pas daarna de verbinding met het aardpunt.
- Zodra één van de veiligheidsmaatregelen ongedaan is gemaakt, moet het deel van de
elektrische installatie beschouwd worden als spanningvoerend.
(Verwijzing NEN 3840: artikel 6.2)
Zie ook de VWI E-104-204 over het treffen van veiligheidsmaatregelen, het vrijgeven van de werkplek, en opheffen van veiligheidsmaatregelen.
6.3. Werken op veilige afstand
Werkzaamheden moeten in principe buiten de nabijheidszone van de hoog- en middenspanning worden uitgevoerd maar als dit niet mogelijk is mag er binnen de nabijheidszone worden gewerkt.
Maar in dat geval gelden uitdrukkelijke eisen aan de werkmethode.
Hierbij gaat het om veiligheidsmaatregelen die verhinderen dat actieve delen kunnen worden aangeraakt of dat de gevarenzone kan worden bereikt. Ook voor de mate van toezicht gelden eisen die in het werkplan of de veiligheidswerkinstructie moeten staan.
De volgende regels gelden voor werken op veilige afstand.
- Afschermingen, afdekkingen of isolerende omhulsels mogen als bescherming tegen elektrisch
gevaar in de gevarenzone worden gebruikt. Als deze bescherming niet kan worden aangebracht, moet een veilige afstand van ten minste DV (zie bijlage 8) tot de ongeïsoleerde actieve delen worden aangehouden.
- Indien noodzakelijk moet er passend toezicht zijn.
- Er zijn maatregelen nodig die voorkomen dat lichaam, gereedschap of voorwerpen bij de
werkzaamheden in de gevarenzone komen.
- De WV moet het personeel instrueren vóór de werkzaamheden beginnen. Hij moet bijzondere
aandacht geven aan personen die niet vertrouwd zijn met werken in de nabijheid van actieve delen. De instructie moet gaan over werken op veilige afstand, over de veiligheidsmaatregelen en over de noodzaak van continu veiligheidsbewust gedrag.
- De instructies en richtlijnen moeten regelmatig worden herhaald. Dit moet in ieder geval als
werkomstandigheden wijzigen.
- De werkplek moet zijn gemarkeerd, bijvoorbeeld met afzettingen, waarschuwingsvlaggen,
kettingen, touwen, lampen en/of waarschuwingsborden.
- Nabijgelegen schakelpanelen die onder spanning staan, moeten ook worden gemarkeerd met
aanvullende hulpmiddelen, bijvoorbeeld waarschuwingsborden op deuren.
- Bij werkzaamheden moet de bescherming door minimale afstand en toezicht ten minste
inhouden:
- Het aanhouden van een minimale afstand van ten minste DL (zie bijlage 8).
- Het rekening houden met de aard van de werkzaamheden en de nominale spanning van de elektrische installatie.
- Het opvolgen van procedures of VWI’s om tijdens de werkzaamheden te voorkomen dat men in de gevarenzone kan komen.
- Een uitvoerende medewerker mag altijd besluiten om een opdracht niet uit te voeren. In dat
geval moet hij direct contact opnemen met de WV.
(Verwijzing NEN 3840: artikel 6.4)
6.4 Onder spanning werken
Onder spanning werken is niet toegestaan volgens het Arbeidsomstandighedenbesluit artikel 3.5 lid 3. Deze artikelen staan beschreven in bijlage 16.
– Uitzonderingen hierop:
- a. het nemen en opheffen van veiligheidsmaatregelen, waaronder begrepen het met geschikt materieel knippen van kabels.
- b. het uitvoeren van metingen en beproevingen, of
- c. het reinigen van elektrisch materieel.
(Verwijzing NEN 3840: artikel 6.1)
6.5. Veiligheidswerkinstructies
Uitvoerende medewerkers moeten parate kennis hebben van VWI’s. VWI’s zijn veiligheidstechnische beschrijvingen van een activiteit en vormen de basis voor een juiste houding en een juist gedrag bij activiteiten. Kennis van de VWI’s is een voorwaarde voor een aanwijzing. Alleen medewerkers met de juiste aanwijzing mogen VWI’s uitvoeren.
VWI’s zijn geen montage-instructies of bedieningshandleidingen. Wel staan er soms onderdelen van die instructies of handleidingen in een VWI als dat nodig is om veilig te werken.
VWI’s bestaan standaard uit de volgende onderdelen:
- Doel
- Opdracht en aanwijzing
- Risico’s en maatregelen
- Persoonlijke beschermingsmiddelen en veiligheidsmiddelen
- Werkwijze (voorbereiding, uitvoering, beëindiging)
- Bijlagen (eventueel)
VWI’s zijn verbonden met deze BEI BHS.
6.6. Werkzaamheden en het Meldpunt (bedrijfsvoeringcentrum)
De registratie van de actuele netsituatie is een verantwoordelijkheid van de netbeheerder.
- Bij het meldpunt moeten alle montages in netten bekend zijn voordat ze worden uitgevoerd.
- Ook na afloop moet het meldpunt worden geïnformeerd.
- Deze werkwijze is ook van toepassing bij beproevingen.
- De netbeheerder bepaalt hoe de meldingen moeten plaatsvinden.
6.7 Uitvoering
Dit artikel behandelt enkele regels voor het uitvoeren van werkzaamheden.
6.7.1 Uitvoering door de WV zelf
De WV mag een aantal werkzaamheden zelf uitvoeren (zie ook artikel 3.6.4):
- metingen, selecties, beproevingen en inspecties waarbij geen sprake is van montage en/of demontage;
- toezicht houden.
Als de WV dit zelf wil uitvoeren volgens een werkplan dat hij zelf heeft opgesteld, behoeft een andere WV dit werkplan niet te controleren of in opdracht te geven.
Als bovenstaande verder per bedrijf nader wordt ingevuld moet de directie en de IV toetsen of dat in de geest van dit artikel plaats vindt.
6.7.2 Uitvoering door meerdere personen
De WV wijst een ploegleider aan als werkzaamheden door meerdere personen moeten worden uitgevoerd. Hiervoor gelden de volgende regels:
- De ploegleider moet de aanwijzing VP of AVP hebben.
- Een ploegleider heeft de leiding op de werkplek. Hij mag opdrachten geven die vallen binnen
zijn eigen opdracht.
- De ploegleider is er op de werkplek verantwoordelijk voor dat de ploegleden juist en veilig
handelen en dat de veiligheidsmaatregelen gehandhaafd blijven.
- Zonder ploegleider mogen geen werkzaamheden in ploegverband worden uitgevoerd.
- Iedereen met een aanwijzing is verantwoordelijk voor het veilige verloop van zijn deel van de
werkzaamheden. Hij moet die uitvoeren volgens het werkplan, raamopdracht en/of VWI.
Instructie
De ploegleider instrueert de ploegleden:
- Hij toont de veiligheidsmaatregelen.
- Hij bespreekt de voorgenomen activiteiten en zegt wat ieders taak daarin is.
- Hij geeft (deel)opdrachten.
Dit gebeurt ook bij ploegleden die zich later bij de ploeg voegen. Elk ploeglid moet op de hoogte zijn van de taken en de actuele stand van zaken.
Meerdere ploegleiders
Soms zijn meerdere ploegleiders bij een project betrokken, bijvoorbeeld bij deelprojecten, of als werkplekken ver uit elkaar liggen. In deze gevallen moet de WV operationeel aanwezig zijn. Dit houdt in dat hij regelmatig aanwezig is op de verschillende werkplekken.
Individuele werkzaamheden
Bij individuele werkzaamheden wordt geen ploegleider aangewezen. De (A)VP of VOP die de opdracht krijgt, is dan zelf verantwoordelijk voor de werkzaamheden en het veilige verloop daarvan.
Raamopdracht en ploegleider
Er moet ook een ploegleider zijn als meerdere personen met een aanwijzing via een raamopdracht activiteiten uitvoeren. De ploegleider is dan altijd degene met de hoogste aanwijzing (VP of AVP). Bij gelijke aanwijzingen is het degene die de werkopdracht heeft ontvangen.
Het ploegleiderschap moet onderling eenduidig worden gecommuniceerd.
6.8 Metingen
Onder metingen vallen alle activiteiten die nodig zijn om elektrische waarden te bepalen. Voor metingen gelden de volgende voorwaarden:
- Er moeten geschikte en veilige meetinstrumenten voor het meten worden gebruikt.
- De meetinstrumenten moeten vóór het gebruik worden gecontroleerd en waar relevant ook daarna.
- Meetinstrumenten moeten voorzieningen hebben die gevaren voorkomen bij verkeerde bediening of verkeerde aansluiting.
- Bij aanrakingsgevaar of kortsluitgevaar moeten er voorzorgsmaatregelen genomen worden en beschermingsmiddelen worden gebruikt.
- Niet toegestaan zijn metingen waarbij de behuizing en/of bedieningsorganen van het meetinstrument onder spanning komen te staan.
Het risico bij het uitvoeren van elektrotechnische metingen hangt af van:
- het meetinstrument;
- de situatie waarin de metingen worden uitgevoerd;
- de wijze waarop wordt gemeten.
Bij kans op het binnengaan van de gevarenzone en/of bij vlambooggevaar moet het personeel dat de metingen uitvoert, persoonlijke beschermingsmiddelen gebruiken en voorzorgsmaatregelen nemen tegen direct aanrakingsgevaar en de gevolgen van kortsluiting en vlambogen.
(Verwijzing NEN 3840: artikel 5.3.1)
Het meten van stromen en spanningen in open systemen mag worden uitgevoerd door minimaal een tot PL aangewezen AVP LNB, AVP LNB-service, AVP TR, AVP TR-service, AVP MS of AVP MS-service, samen met minimaal een VP LNB, VP TR of VP MS; opdrachtverstrekking door WV met een DO.
Het meten van stromen en spanningen in overige systemen mag worden uitgevoerd door
minimaal door een AVP; opdrachtverstrekking door WV via RO, eventueel DO.
6.9 Beproevingen
Een beproeving is het controleren van de veilige bedrijfsvoering van een onderdeel van een elektriciteitsvoorzieningsysteem. Het volgende kan beproefd worden:
- de elektrische, mechanische en thermische toestand;
- de beschermingsvoorzieningen.
Bij de beproeving van een spanningsloos onderdeel van een elektriciteitsvoorzieningsysteem worden de aardings- en/of kortsluitgarnituren soms verwijderd. In die gevallen moet worden voorkomen:
- dat het onderdeel vanuit een bron opnieuw onder spanning komt.
- dat aanrakingsgevaar ontstaat.
Bij de beproeving met een externe voedingsbron, aangesloten op een veiliggesteld onderdeel van een elektriciteitsvoorzieningsysteem, moeten de volgende maatregelen worden genomen:
- Het onderdeel moet gescheiden zijn van elke mogelijke normale voedingsbron.
- Het onderdeel mag niet opnieuw onder spanning komen door een andere voedingsbron.
- Het onderdeel mag geen gevaar opleveren.
- De elektrische scheiding moet voldoende zijn tussen het te beproeven onderdeel (met de beproevingsspanning) en andere onderdelen (met de bedrijfsspanning).
(Verwijzing NEN 3840: artikel 5.3.2)
6.10 Inspecties
Met inspectie wordt bepaald of een elektrische installatie of een elektrisch arbeidsmiddel
voldoet aan de technische voorschriften en veiligheidsvoorschriften. Deze voorschriften staan in de normen.
Voor inspecties gelden de volgende regels:
- Nieuwe elektrische installaties en bestaande installaties die gewijzigd of uitgebreid zijn moeten geïnspecteerd worden voordat ze in bedrijf worden genomen.
- Elektrische installaties en elektrische arbeidsmiddelen moeten regelmatig worden geïnspecteerd. Deze inspecties zijn bedoeld om gebreken te ontdekken die een veilige bedrijfsvoering belemmeren.
- Het is mogelijk dat fabrikanten in installatienormen en gebruiksaanwijzingen inspectievoorschriften opnemen die zwaarder zijn dan de norm. De IV bepaalt of hiervan afgeweken mag worden. Hij motiveert zijn keuze.
- Bij inspectie gelden minstens de veiligheidsbepalingen die golden bij de aanleg van de installatie en bij de vervaardiging van het elektrische arbeidsmiddel.
- De inhoud van de inspectie wordt per bedrijf vastgesteld in overleg met of door de IV.
- Inspecties moeten worden uitgevoerd aan de hand van elektrotechnische tekeningen en specificaties. In bijzondere gevallen mag de IV bepalen dat de inspecties zonder tekeningen en specificaties kunnen worden uitgevoerd, bijvoorbeeld bij eenvoudige en overzichtelijke installaties.
- Inspecties moeten worden uitgevoerd met geschikte gereedschappen, hulpmiddelen en beschermingsmiddelen, om gevaar te voorkomen; in het bijzonder moet rekening gehouden worden met de gevaren van ongeïsoleerde (onvoldoende afgeschermde) actieve delen.
- Inspectielijsten of meetprotocollen moeten worden gebruikt om de inspectie gestructureerd en
reproduceerbaar uit te voeren.
Resultaten en maatregelen
De resultaten van een inspectie moeten worden vastgelegd. Er moeten passende maatregelen worden genomen. Bij gebreken die een onmiddellijk gevaar vormen, moet één van de volgende acties plaatsvinden:
- De installaties met de gebreken worden onmiddellijk uit bedrijf genomen. Ze worden ook beveiligd tegen opnieuw inschakelen.
- De gebreken worden onmiddellijk hersteld.
- Het onmiddellijke gevaar wordt tijdelijk weggenomen. Er worden concrete afspraken gemaakt wanneer het herstel plaatsvindt.
Voor verdere details zie de NEN 3840 (artikel 5.3.3.)
(Verwijzing NEN 3840: artikel 5.3.3)
6.11 Graafwerkzaamheden
Graafwerkzaamheden moeten worden uitgevoerd volgens de grondroerdersregeling (WIBON).
6.12 Het bedienen van schakelaars / scheiders in een spanningloos netdeel/installatiedeel.
Spanningsloos proefschakelen met een schakelaar/scheider behoort tot de elektrotechnische werkzaamheden. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:
- De component moet volledig van het systeem zijn gescheiden.
- De herinschakeling is geblokkeerd en vergrendeld.
- Het is uitgesloten dat er (weer) bedrijfsspanning op de schakelaar/scheider komt.
In het werkplan moet zijn aangegeven in welke gewenste bedrijfssituatie het uitgeschakelde netdeel of installatiedeel, na uitvoering van de werkzaamheden, wordt overgedragen aan de BD.
Zie artikel 5.6 voor HS-bedieningshandelingen buiten de schakelfoutbeveiliging om.