4.1 Verplichtingen
Een ieder is verplicht zich te houden aan de VeWa en de voorgeschreven volgorde van de procesgang. Deze procesgang is omschreven in artikel 8. (Beschrijving processchema’s) en is geïllustreerd in bijlage 3.1 (Processchema activiteiten via werkplan) en bijlage 3.2 (Processchema activiteiten via raamopdracht).
4.1.1 Verplichtingen directie
De directie verplicht zich ertoe dat:
- erop wordt toegezien dat alle procedures strikt worden nageleefd;
- al het personeel dat wordt betrokken bij de werkzaamheden aan, met of nabij warmtevoorzieningssystemen, periodiek wordt geïnstrueerd over de veiligheidseisen, veiligheidsregels en veiligheidswerkinstructies, zoals die gelden voor de werkzaamheden;
- de benodigde middelen worden verstrekt of verkrijgbaar zijn;
- slechts één persoon met één en dezelfde opdracht wordt belast;
- de in de VeWa beschreven verantwoordelijkheden eenduidig bij personen worden belegd.
Bovengenoemde verplichtingen gelden voor de directies van warmtebedrijven en voor de directies van aannemersbedrijven die in opdracht van deze warmtebedrijven werken, voor hun eigen medewerkers.
4.1.2 Verplichtingen medewerker
De medewerker is verplicht:
- zich te houden aan de eisen, regels en instructies die zijn vastgesteld;
- mee te werken aan het in goede staat houden van de warmtevoorzieningssystemen;
- zich voorafgaand aan de uitvoering van activiteiten ervan te overtuigen dat hij veilig kan werken;
- de beschermingen, blokkeringsmiddelen, opschriften, waarschuwings- en verbodsborden, leiding- en afsluiterschema’s en dergelijke in goede staat te houden;
- de verstrekte gereedschappen, meetapparatuur, persoonlijke en algemene beschermingsmiddelen in goede staat te houden;
- voorzichtig en zorgvuldig te werk te gaan en zodanig te handelen dat geen gevaar ontstaat;
- de beschikbaar gestelde (veiligheids)hulpmiddelen en persoonlijke beschermingsmiddelen te gebruiken;
- erop toe te zien dat anderen geen gevaren kunnen veroorzaken;
- de voorgeschreven veiligheidskleding te dragen;
- bij iedere leiding te handelen alsof deze onder druk staat, tenzij hij zich ervan heeft overtuigd dat deze leiding drukloos is, beveiligd is en niet ongewild onder druk kan komen te staan.
4.1.3 Overige verplichtingen
Zijn er situaties bekend die een ongeval of een storing kunnen veroorzaken of reeds hebben veroorzaakt? Dan is men, afhankelijk van de aanwijzing, verplicht onmiddellijk deze situatie of storing op te heffen en dit te melden aan de OIV of WV en aan de Arbo-instantie binnen het bedrijf.
Men is niet verplicht een opdracht uit te voeren als de indruk bestaat dat dit uit het oogpunt van veiligheid en/of gezondheid onverantwoord is. In dat geval heeft men het recht de opdracht niet uit te voeren. Dit moet dan wel direct worden gemeld aan de opdrachtgever. De opdrachtgever is in alle gevallen de OIV of WV.
Indien omstandigheden dwingen tot het wijzigen van (delen van) een warmtevoorzieningssysteem, dan moet dit gebeuren volgens de dan geldende normen en/of richtlijnen.
4.2 Opdrachten en informatieoverdracht
4.2.1 Opdrachten aan aannemingsbedrijven
Opdrachten van een warmtebedrijf aan een aannemingsbedrijf komen tot stand op basis van een overeenkomst tot aanneming van werk, waarbij bestek(ken) en voorwaarden van toepassing zijn verklaard. In dit bestek/deze bestekken zijn onder meer richtlijnen en (veiligheids)eisen gesteld:
- in het kader van het Arbo- en milieuzorgsysteem;
- in het kader van de relevante (veiligheids)regelgeving, onder andere VeWa;
- met betrekking tot de kwalificaties van medewerkers;
- met betrekking tot bepaalde montagevoorschriften;
- met betrekking tot Veiligheids-, Gezondheids- & Milieuplannen (VGM-plannen).
Op grond hiervan wordt door het warmtebedrijf niet getreden in de verantwoordelijkheden van de werkgever en werknemer van dat aannemingsbedrijf, zoals die bijvoorbeeld volgens de Arbowetgeving zijn vastgelegd. Opdrachten van een warmtebedrijf worden gegeven onder de voorwaarde dat de werkgever en werknemer van dat aannemingsbedrijf aan bovengenoemde richtlijnen en (veiligheids)eisen voldoen.
4.2.2 Opdrachten binnen de VeWa
Met uitzondering van het voorgaande artikel 4.2.1 gebruiken we in deze VeWa het begrip ‘opdrachten’ alleen voor specifieke opdrachten in het kader van die VeWa. Dit kunnen opdrachten zijn via of binnen een werkplan of een raamopdracht. Dit geldt ook voor de begrippen ‘opdrachtgever’ en ‘opdrachtnemer’.
Binnen de regelgeving van de VeWa is algemeen van toepassing dat een opdrachtgever verantwoordelijk is voor:
- de juiste inhoud van de opdracht en de daarbij verstrekte informatie;
- de controle op de uitvoering van de opdracht, voor zover dit redelijkerwijs kan worden verlangd;
- het feit dat opdrachten worden gegeven binnen het kader van de bevoegdheden van zowel de opdrachtgever als de ontvanger van de opdracht.
De opdrachtontvanger is verantwoordelijk voor:
- de informatie die door de opdrachtontvanger aan opdrachtgever wordt gegeven en op grond waarvan de opdracht wordt bepaald of mede wordt bepaald;
- het nagaan van de juistheid van een ontvangen opdracht, binnen de bevoegdheden en het kennisniveau van de opdrachtontvanger;
- het niet overschrijden van de grenzen van de opdracht;
- het feit dat opdrachten worden gegeven binnen het kader van de bevoegdheden van zowel de opdrachtgever als de ontvanger van de opdracht.
4.2.3 Informatieoverdracht
Om fouten bij de mondelinge overbrenging van informatie te voorkomen, moet de ontvanger de informatie naar de verzender herhalen. De verzender moet bevestigen dat de informatie juist is ontvangen en begrepen.
Bij wijzigingen van de bedrijfstoestand die van invloed zijn of kunnen zijn op de veiligheid op de werkplek, dient de WV of de leidinggevende op de werkplek de betrokken uitvoerenden hierover te informeren.
Indien er handelingen in het warmtevoorzieningssysteem verricht (gaan) worden die alarmsignalen kunnen genereren, is men verplicht dit vooraf door te geven aan de ontvanger(s) daarvan.
Toestemming om met de werkzaamheden te beginnen en het warmtevoorzieningssysteem na voltooide werkzaamheden weer in bedrijf te nemen, mag niet worden gegeven door signalen of op grond van een vooraf afgesproken tijdsverloop.
4.2.4 Activiteiten door aannemings- en installatiebedrijven
In toenemende mate voeren aannemings- en installatiebedrijven (delen van) werkzaamheden uit in opdracht van de warmtebedrijven. Hierbij dienen eenduidige afspraken te worden gemaakt over de verantwoordelijkheid voor het veilig werken.
De volgende documenten lenen zich hiervoor:
- overeenkomst tot aanneming werk, met bijbehorende bestek(ken) en voorwaarden;
- Veiligheids-, Gezondheids-, & Milieuplannen (VGM-plannen);
- VeWa-werkplannen;
- VCA Handboek;
- VeWa-raamopdrachten.
Het WV-schap kan voor (delen van) de werkzaamheden/projecten worden belegd bij een aannemings- of installatiebedrijf, mits vooraf eenduidig is vastgelegd:
- wie verantwoordelijk is voor het veilig werken bij welk deel van de werkzaamheden: het één-kapitein-op-het-schip-principe;
- dat de overdracht van de verantwoordelijkheid voor het veilig werken tijdens in uitvoering zijnde werkzaamheden tussen functionarissen, WV en/of PL, van verschillende bedrijven wordt gedocumenteerd. De bedrijfstoestand bij overdracht wordt voor aanvang van het werk vastgelegd. Het akkoord voor overdracht van de WV en/of PL van het leverende en het ontvangende bedrijf wordt op het moment van overdracht vastgelegd.
Ieder warmtebedrijf maakt hierover per project of structureel afspraken met de voor hem werkende aannemings- en installatiebedrijven.
4.3 Indeling warmtevoorzieningssystemen
Warmtevoorzieningssystemen zijn in twee categorieën in te delen, zoals vermeld in artikel 2.5 (Warmtevoorzieningssysteem) en uitgewerkt in bijlage 6. (Diverse vormen van warmtevoorzieningssystemen). Deze indeling geldt voor alle systemen die onder de VeWa vallen, dus ook voor koudevoorzieningssystemen.
Op basis van bijlage 6. dient een IV deze indeling toe te passen op de onder zijn verantwoordelijkheid vallende warmtevoorzieningssystemen. De genoemde grenswaarde van 100 oC is de bedrijfstemperatuur waarop de betreffende systemen maximaal worden bedreven.
Bij de indeling kan een IV:
- maximaal 10% van de genoemde grenswaarde (bedrijfstemperatuur) afwijken;
- systemen alleen in een lagere categorie indelen indien dit met aanvullende voorwaarden en een extra taakrisicoanalyse gepaard gaat;
- systemen in alle gevallen in een hogere categorie indelen dan de genoemde grenswaarde aangeeft, bijvoorbeeld op grond van complexiteit of hogere druk.
4.4 Risico-inventarisatie en maatregelen
4.4.1 Algemeen
De risico’s en de te nemen veiligheidsmaatregelen dienen in een werkplan of in een raamopdracht te zijn beschreven.
Zie hiervoor ook de bedrijfsprocedure.
Opdrachten tot het nemen van veiligheidsmaatregelen mogen uitsluitend worden gegeven door of namens een WV. Wanneer dit binnen het kader van zijn opdracht en de werkzaamheden valt, is ook een PL hiertoe gerechtigd.
Veiligheidsmaatregelen ten behoeve van zowel warmtetechnische als niet-warmtetechnische werkzaamheden mogen uitsluitend worden getroffen door een WV. In opdracht kan dit ook door een (A)VP of VOP gebeuren indien de werkzaamheden dit naar het oordeel van de WV toelaten en de betreffende aanwijzing toereikend is.
Iedere individuele medewerker dient erop toe te zien en is er verantwoordelijk voor dat de juiste persoonlijke beschermingsmiddelen worden toegepast en op een juiste wijze worden gebruikt.
4.4.2 Veiligheidsmaatregelen (VM)
Veiligheidsmaatregelen (VM) zijn maatregelen ter voorkoming van letsel of schade bij het verrichten van warmtetechnische en niet-warmtetechnische werkzaamheden, bedieningshandelingen of hieraan gerelateerde andere werkzaamheden (AW).
Hiertoe behoren onder meer de veiligheidsmaatregelen zoals weergegeven in de volgende tabel 4.1.
Veiligheidsmaatregelen (VM) |
Omgeving en werkplek |
- Het dragen van de juiste (veiligheids)kleding
- Verkeersmaatregelen, onder andere conform CROW-voorschriften
- Afscherming van de werkplek
- Het plaatsen van voldoende verbods- en waarschuwingsborden
- Het bepalen en aanbrengen van vluchtwegen en deze vrijhouden van obstakels en brandbare materialen
- Maatregelen op basis van de grondroerdersregeling WION (Wet Informatie-uitwisseling Ondergrondse Netten)
|
Werkzaamheden |
- Het toepassen van de juiste persoonlijke beschermingsmiddelen
- Het uitoefenen van voldoende toezicht op de werkzaamheden
|
Bediening |
- Het markeren/blokkeren van afsluiters
- De zorg voor een alternatief afsluitplan, dat gebruikt kan worden in geval van optredende calamiteiten
- Het uitoefenen van voldoende toezicht
|
4.4.3 Werkplek
Bij alle delen van een warmtevoorzieningssysteem waaraan, waarmee of in de nabijheid waarvan werkzaamheden worden uitgevoerd, moet voldoende ruimte zijn om veilig te kunnen werken.
De werkplek moet:
- goed toegankelijk zijn;
- voldoende zijn verlicht;
- adequaat zijn afgeschermd of afgezet.
Zie ook de CROW-voorschriften en bijlage 1. (Normen met betrekking tot warmtevoorzieningssystemen).
De afmetingen van putten en sleuven moeten zodanig ruim zijn dat voldoende werkruimte beschikbaar is. Putten en sleuven moeten zijn voorzien van adequate vluchtwegen, zoals ladders of een getrapt talud, en de zijkanten mogen niet kunnen instorten. Daarnaast dienen putten voldoende droog te zijn: er mag geen sprake zijn van een aaneengesloten wateroppervlak.
Overige eisen kunnen in bedrijfsinstructies zijn opgenomen.
Grondwerkzaamheden, inclusief het werken bij vervuilde grond, dienen volgens de geldende wet- en regelgeving te worden uitgevoerd.
Zie ook de lijst met normen in bijlage 1.
Er moeten geschikte voorzorgsmaatregelen worden getroffen ter voorkoming van letsel aan personen en materiële schade door andere mogelijke gevaren. Hiertoe behoren het nemen van de juiste persoonlijke veiligheidsmaatregelen en het toepassen van de juiste persoonlijke beschermingsmiddelen. Tevens moeten er maatregelen zijn genomen om omstanders op voldoende afstand te houden.
Deuren, deksels, hekken en dergelijke, waarachter zich delen van de warmtetechnische installatie bevinden, mogen slechts geopend worden en geopend zijn als dit vanwege veiligheidsredenen en/of voor het uitvoeren van de werkzaamheden noodzakelijk is.
Een warmtetechnische bedrijfsruimte mag niet anders worden gebruikt als waarvoor deze bestemd is.
Voor warmtevoorzieningssystemen en delen van warmtevoorzieningssystemen die niet mogen worden gebruikt omdat ze niet veilig zijn, moet worden voorkomen dat ze onbedoeld in bedrijf kunnen worden genomen.
Ten aanzien van besloten ruimten, zoals kruipruimten, gelden aanvullende eisen. Deze dienen op grond van de wetgeving door het bedrijf nader te worden vastgesteld.
4.4.4 Externe hulpdiensten
In voorkomende gevallen kan het noodzakelijk zijn dat de politie en/of brandweer wordt ingeschakeld. Het inschakelen van hulpdiensten is ter beoordeling van de OIV of WV, en in uitzonderlijke situaties ook door andere medewerkers.
Het inschakelen van externe hulpdiensten voor acute hulpverlening bij calamiteiten op de werkplek is ter beoordeling van degene die op de werkplek de leiding heeft, en in uitzonderlijke situaties ook door andere medewerkers.
Zie hiervoor ook de betreffende bedrijfsprocedure en/of het calamiteitenplan.
4.5 Werkplan (WP)
Een werkplan (WP) is een omschrijving van de uit te voeren werkzaamheden, waarin ook de relevante uitvoeringstechnische en veiligheidstechnische zaken zijn vastgelegd.
Een werkplan bestaat uit verschillende onderdelen, die we in de volgende tabel belichten.
Het veiligheidsplan en het uitvoeringsplan kunnen volledig zijn uitgeschreven. Het is ook mogelijk dat beide beperkt blijven tot verwijzingen naar van toepassing zijnde procedures, werkinstructies, montagevoorschriften, veiligheidsvoorschriften of naar gegevens in bijvoorbeeld een projectmap.
Hoe uitgebreid het werkplan is, wordt per warmtebedrijf bepaald en nader aangegeven in een procedure. Dit geldt ook voor de handelwijze met betrekking tot werkplannen bij storingen.
Bij het opstellen van het werkplan dient men rekening te houden met onder andere de continuïteit van de warmtelevering, de eventuele uitwijkmogelijkheden bij het optreden van onvoorziene gebeurtenissen en de mogelijkheid van drukverlaging.
Alle noodzakelijke informatie, mede ten behoeve van een veilige bedrijfsvoering, dient aan alle betrokkenen te worden overgebracht. Daarom dient het werkplan voor aanvang van de werkzaamheden in het bezit te zijn van de uitvoerende, indien individueel aanwezig, of, bij aanwezigheid van meerdere personen, de leidinggevende op de werkplek. De inhoud van het werkplan dient voor aanvang van de werkzaamheden en/of handelingen aan alle uitvoerenden bekend te zijn gemaakt.
Het werkplan dient voorafgaand aan de werkzaamheden/handelingen aan het meldpunt ter beschikking te worden gesteld.
Tabel 4.2 Wat staat er in een werkplan?
Onderdeel |
Toelichting |
1. Het algemene deel |
Hierin staan onder meer: de locatie en de uitvoeringsdatum van de uit te voeren warmtetechnische en niet-warmtetechnische werkzaamheden en bedieningshandelingen; een korte omschrijving van de werkzaamheden; de namen van de uitvoerende bedrijven en de V&G-coördinator en het telefoonnummer van het meldpunt |
2. Het veiligheidsplan |
Hierin worden de van toepassing zijnde VWI’s aangekruist en overige veiligheidswerkinstructies en aandachtspunten beschreven, evenals de terugkoppelmomenten |
3. Het bedieningsplan – uit bedrijf nemen |
Indien relevant is een bedieningsplan opgenomen. Hierin staan de uit te voeren bedieningshandelingen en de gewenste bedrijfssituatie na uitvoering van de bedieningen beschreven
Zie ook artikel 2.16 en 2.36 t/m 2.39 van artikel 2. ‘Begrippen, termen en definities’ |
4. Het uitvoeringsplan |
Hierin staan de uit te voeren werkzaamheden |
5. Het bedieningsplan – in bedrijf nemen |
Indien relevant is een bedieningsplan opgenomen. Hierin staan de uit te voeren bedieningshandelingen beschreven en de gewenste bedrijfssituatie na uitvoering van de werkzaamheden en bedieningen
Zie ook artikel 2.16 en 2.36 t/m 2.39 |
6. Startwerkvergadering |
Hier staan de namen en aanwijzingen van de betrokken medewerkers vermeld, evenals speciale aandachtspunten uit de vergadering |
7. De ondertekening |
Door WV en OIV en eventueel PL |
Zie ook het processchema in bijlage 3.1 (Processchema activiteiten via werkplan).
Conform de wettelijke regels dient men een werkplan tot vijf jaar na uitvoering te bewaren.
Zie ook bijlage 7. (Voorbeeld werkplan).
bijlage 7. is een voorbeelddocument dat naar behoefte kan worden aangepast of uitgebreid, afhankelijk van de uit te voeren activiteiten en de volgorde ervan. Daarbij is het mogelijk dat een aantal onderdelen, bijvoorbeeld het bedieningsplan en het uitvoeringsplan, meerdere keren na elkaar voorkomt.
4.6 Raamopdracht (RO)
Een raamopdracht (RO) is een opdracht voor een bepaalde tijd, van maximaal 1 jaar, en geldt voor een aantal overzichtelijke en regelmatig terugkerende handelingen of werkzaamheden. Hierbij mag geen sprake zijn van afwijkende situaties of omstandigheden, voor zover deze niet zijn beschreven in die raamopdracht of de bijbehorende werkinstructie.
Een raamopdracht is mogelijk voor:
- de meeste niet-warmtetechnische werkzaamheden;
- de meeste beperkte bedieningshandelingen en de meeste beperkte warmtetechnische werkzaamheden;
- een aantal MT-bedieningshandelingen en een aantal MT-warmtetechnische werkzaamheden;
- bij uitzondering: een aantal HT-bedieningshandelingen en een aantal HT-warmtetechnische werkzaamheden.
Dit is inclusief de bijbehorende veiligheidsmaatregelen.
Een nadere invulling van voorgaande is vastgelegd in bijlage 5.1 (Verdeling activiteiten en aanwijzingen). In deze bijlage is in de kolom ‘via RO’ met ‘x’ aangegeven welke activiteit via een raamopdracht mag worden uitgevoerd. Indien hier ‘(x)’ staat vermeld, is dit afhankelijk van hetgeen in de bijbehorende veiligheidswerkinstructie is bepaald en door de IV is goedgekeurd.
In een raamopdracht wordt verwezen naar van toepassing zijnde werkinstructies of veiligheidsvoorschriften, zonder dat de plaats en het tijdstip van de werkzaamheden en/of bedieningshandelingen daarbij worden vastgelegd. De genoemde werkzaamheden/handelingen mogen alleen via een raamopdracht worden uitgevoerd als voldaan wordt aan de voorwaarden in deze werkinstructies/veiligheidsvoorschriften.
Een raamopdracht is op naam van de uitvoerende medewerker gesteld.
Het opstellen en verstrekken van een raamopdracht gebeurt door de WV. De WV is verantwoordelijk voor de werkzaamheden.
Zie verder hiervoor de bedrijfsprocedure.
Een door de WV uitgegeven raamopdracht dient altijd ter kennisgeving aan de OIV te worden gebracht.
Conform de wettelijke regels dient men een raamopdracht tot vijf jaar na uitvoering te bewaren.
De gang van zaken met betrekking tot werkzaamheden en/of handelingen bij raamopdrachten is nader verduidelijkt in bijlage 3.2 (Processchema activiteiten via raamopdracht) en in artikel 8. (Beschrijving processchema’s).
Zie ook bijlage 8. (Voorbeeld raamopdracht).
4.7 Toezicht
4.7.1 Leidinggevend toezicht
Leidinggevend toezicht is het regelen en controleren van de uitvoering van activiteiten, waarbij de verantwoordelijkheid op de werkplek bij de toezichthouder ligt. De mate van toezicht dient in overeenstemming te zijn met de gecompliceerdheid van de werkzaamheden en/of de hoogte van de druk en temperatuur. De toezichthouder is meestal de WV. Hij moet aandacht schenken aan en rekening houden met de omgevingsinvloeden op de werkplek.
De toezichthouder mag zelf niet deelnemen aan de uitvoering van de werkzaamheden.
Het toezicht is te onderscheiden naar voortdurend toezicht en regelmatig toezicht.
- Bij voortdurend toezicht is de toezichthouder ononderbroken op de werkplek aanwezig. Dit betekent onder andere dat de werkzaamheden moeten worden gestaakt bij onderbreking van het toezicht.
- Bij regelmatig toezicht is de toezichthouder met tussenpozen op de werkplek aanwezig, met een door de WV te bepalen frequentie. De toezichthouder is in ieder geval aanwezig bij aanvang van de werkzaamheden. Bij tijdelijke afwezigheid van het toezicht kunnen de werkzaamheden gewoon doorgaan, mits er geen veiligheidsmaatregelen ongedaan worden gemaakt en er geen (warmtetechnische) gevaren kunnen ontstaan.
Toezicht op werkzaamheden mag worden gehouden door:
- een WV;
- een (A)VP;
- een VOP(T).
Een VOP(T) mag alleen toezicht houden op niet-warmtetechnische werkzaamheden (NWW) door leken. Hierbij geldt tevens de beperking dat dit toezicht uitsluitend betrekking mag hebben op werkzaamheden buiten de gevarenzone.
Indien leken onder toezicht werkzaamheden of handelingen verrichten, dienen zij vooraf te worden geïnstrueerd. De WV bepaalt de aard en inhoud van de instructie.
4.7.2 Controlerend toezicht
Controlerend toezicht is het controleren van de uitvoering van activiteiten zonder dat daarbij de verantwoordelijkheid op de werkplek wordt overgenomen. Controlerend toezicht is ‘een blik werpen in het lasgat’ zonder in te grijpen in de gang van zaken. De enige vorm van ingrijpen die is toegestaan, is het stopzetten van de werkzaamheden indien men grove nalatigheden en/of grote veiligheidsrisico’s constateert.
4.7.3 Mate en aard van het toezicht
Voor zover niet expliciet aangegeven, bepaalt de WV de mate en aard van het te houden toezicht. Hierbij moet hij minimaal de volgende aspecten bepalen:
- leidinggevend of controlerend toezicht;
- voortdurend of regelmatig toezicht;
- de aanwijzing van de toezichthouder.
Zie ook bijlage 5.2 (Matrix werkzaamheden, aanwijzingen en toezicht).
4.8 Asbest
Men dient zich te houden aan de regels zoals die zijn opgesteld in het Asbestverwijderingsbesluit 2005. Dit besluit is een aanvulling op de reeds bestaande regels in het/de:
- Arbeidsomstandighedenbesluit (Arbobesluit);
- Arbeidsomstandighedenregeling (Arboregeling);
- Bouwbesluit 2012.
Ook voor werkzaamheden aan of met asbesthoudende pakkingen en ringen wordt verwezen naar dit besluit. De juiste handelingen en afhandeling dient elk bedrijf per situatie of per geval te bepalen, aan de hand van de actuele wetgeving en eigen bedrijfsspecifieke procedure met betrekking tot asbest.
Voor wat betreft werkzaamheden aan of met asbestcementleidingen wordt ook verwezen naar het boekwerkje ‘Veilig werken met asbestcementbuizen’. Dit is een gezamenlijke uitgave van VEWIN, EnergieNed, Stichting RIONED, GWWO/Bolegbo-vok, Arbouw, Bouw- en Houtbond FNV, Hout- en Bouwbond CNV en ABVA/KABO. Het boekwerkje bestaat uit de volgende onderdelen:
- voorlichtingsbrochure veilig werken met waterleiding-, gas- en rioolbuizen van asbestcement. Hierin wordt onder andere verwezen naar de ‘Vrijstellingsregeling slopen van asbest’;
- werkplan voor het verwijderen en afvoeren van asbestcementbuizen;
- werkwijzer voor het repareren en aanboren van asbestcementbuizen.
Dit geldt alleen als de asbestcementbuis mediumvoerend is en niet als mantelbuis gebruikt wordt.
4.9 Hygiënisch handelen met betrekking tot tapwater
Op tapwater zijn de voorschriften uit de Drinkwaterwet van toepassing, met name in relatie tot de kwaliteit van het water. Uitvoerenden dienen bij het uitvoeren van de betreffende activiteiten aan deze wet te voldoen.
4.10 Tekeningen en documenten
De opbouw en technische gegevens van het warmtevoorzieningssysteem moeten in detail zijn vastgelegd in tekeningen, op beheerkaarten of in een (geautomatiseerd) informatiesysteem. Deze gegevens moeten actueel worden gehouden en dienen beschikbaar te zijn op kantoor en bij de personen die de werkzaamheden uitvoeren.
Vastlegging op andere wijze, bijvoorbeeld in schetsen, is toegestaan, mits deze vorm van vastlegging actueel is en beschikbaar is voor de uitvoerende medewerkers.
Om storingen te kunnen verhelpen, moeten van elke installatie/elk station/alle ondergrondse leidingen direct bijgewerkte, eenvoudige en duidelijke schema’s beschikbaar zijn, met opgave van:
- de locatie van de aanwezige afsluiters;
- de toelaatbare en ingestelde druk;
- de apparatuurkenmerken.
Beschikbaarheid, locatie en juistheid van bovengenoemde documenten valt onder de verantwoordelijkheid van de (O)IV.