7.1 Indeling werkzaamheden en aanwijzingen
In bijlage 5.1 (Verdeling activiteiten en aanwijzingen) zijn de werkzaamheden in de diverse categorieën ingedeeld. De volgens deze bijlage vereiste aanwijzing per categorie heeft betrekking op de persoon die de genoemde activiteit zelfstandig uitvoert.
Het is daarbij toegestaan dat onder zijn/haar leiding personen met een lagere of geen aanwijzing daarbij assisteren, mits de WV hiertoe opdracht geeft en met inachtneming van hetgeen in de betreffende werkinstructie wordt bepaald.
Voor metingen en beproevingen geldt dezelfde verdeling in categorieën met de daarbij behorende benodigde aanwijzingen. In de betreffende veiligheidswerkinstructies kunnen zwaardere eisen zijn opgenomen.
Een IV kan altijd werkzaamheden in een hogere categorie indelen dan in bijlagen 5.1 en 5.2 (Matrix werkzaamheden, aanwijzingen en toezicht) is aangegeven, bijvoorbeeld op grond van complexiteit of hogere druk.
7.2 Opdrachten
Voor alle werkzaamheden in het warmtevoorzieningssysteem wordt opdracht gegeven via een werkplan of via een raamopdracht. Uitzondering hierop zijn enkele, door de IV vastgestelde, niet-warmtetechnische werkzaamheden (NWW) die zonder opdracht in VeWa-technische zin door een medewerker met een aanwijzing kunnen worden uitgevoerd. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het aflezen van meters. Ook voor andere werkzaamheden (AW) is opdracht in VeWa-technische zin niet noodzakelijk.
Opdrachten tot het verrichten van warmtetechnische werkzaamheden mogen uitsluitend worden gegeven door een WV of een PL. Opdrachten van een PL moeten vallen binnen het kader van de opdracht die is gegeven door de WV.
7.3 Uitvoering via werkplan
HT-warmtetechnische en MT-warmtetechnische werkzaamheden (HWW en MWW) worden normaliter op basis van een werkplan uitgevoerd.
De WV stelt het werkplan op, of laat het opstellen, en is verantwoordelijk voor:
· de juiste inhoud van het werkplan;
· de risico-inventarisatie;
· de te treffen veiligheidsmaatregelen.
De WV en OIV moeten beiden instemmen met de configuratie van de installatie en/of het leidingnet en de daartoe uit te voeren werkzaamheden. Daarom dient de WV het door hem opgestelde werkplan altijd ter goedkeuring aan de OIV voor te leggen. Bij onverwachte en/of afwijkende situaties die tijdens de uitvoering van het werkplan optreden, dient de WV overleg te plegen met de OIV.
Voordat met de werkzaamheden wordt begonnen, moet de WV de complexiteit ervan beoordelen, zodat de juiste (A)VP of VOP kan worden gekozen.
Bij het in opdracht geven van een werk dat door meerdere personen moet worden uitgevoerd, wijst de WV een PL aan. Een PL is bevoegd tot het geven van opdrachten als deze binnen het kader van zijn eigen opdracht vallen. De PL is op de werkplek verantwoordelijk voor het juist en veilig handelen van de ploegleden. Daarnaast is iedereen met een aanwijzing, ook in opdracht werkende derden, verantwoordelijk voor het veilige verloop van zijn deel van de werkzaamheden, die hij conform het werkplan moet uitvoeren.
Indien bij werkzaamheden in ploegverband geen tot PL aangewezen (A)VP aanwezig is, mogen er geen werkzaamheden worden verricht. Bij individuele werkzaamheden wordt uiteraard geen PL aangewezen. In dat geval is de met een opdracht belaste (A)VP of VOP verantwoordelijk voor de hem of haar opgedragen werkzaamheden en het veilige verloop daarvan. Indien in bepaalde gevallen twee personen met een VOP-aanwijzing op dezelfde werkplek werkzaamheden uitvoeren, kan er geen PL worden aangewezen. De WV zal beiden dan apart opdracht moeten geven.
Voor aanvang van de werkzaamheden moet de WV, eventueel via de PL, het uitvoerende personeel informeren over:
· de aard van de werkzaamheden;
· de veiligheidsaspecten;
· de rol van een ieder;
· de te gebruiken gereedschappen en hulpmiddelen.
Eveneens is instructie vereist aan alle personen die bij de werkzaamheden betrokken zijn, indien er bijzondere gevaren zijn die zij niet zonder meer kunnen herkennen. Voor aanvang en tijdens de voortgang van de werkzaamheden, moet de WV erop toezien dat aan alle eisen, regels en instructies wordt voldaan. Hiervoor behoeft de WV niet altijd ter plaatse te zijn. Hij kan de noodzakelijke informatie ook inwinnen door telefonisch contact met de uitvoerende. Toestemming aan het personeel om met de werkzaamheden te beginnen, mag uitsluitend worden gegeven door de WV, eventueel via de PL. Nadat de werkzaamheden zijn voltooid en voordat er met de bedieningshandelingen wordt gestart, dient de WV, eventueel via de PL, het uitvoerende personeel te informeren. De WV is verantwoordelijk voor de juiste naleving van het werkplan en daarmee voor een veilig verloop van de werkzaamheden. Daarnaast is de uitvoerende medewerker op de werkplek verantwoordelijk voor zijn eigen juist en veilig handelen. Aan het einde van de werkzaamheden moet de WV de OIV op de voorgeschreven wijze informeren.
Bij metingen en beproevingen dienen passende, veilige en gekeurde meetinstrumenten te worden gebruikt. Deze instrumenten moeten worden gecontroleerd vóór gebruik en indien noodzakelijk ook ná gebruik.
Bij de toepassing van tijdelijke afsluitmiddelen dienen deze middelen regelmatig op hun goede werking te worden gecontroleerd. In de betreffende veiligheidswerkinstructie of in het werkplan kan eventueel extra toezicht zijn opgenomen.
De WV bepaalt welke beperkingen moeten worden opgelegd dan wel welke (veiligheids)maatregelen moeten worden genomen. Daarbij dient hij alle van invloed zijnde factoren te wegen, zoals temperatuur, druk, weersinvloeden, invloeden van de omgeving, voortgang van het werk et cetera. Deze factoren bepalen ook de gang van zaken bij onderbreking van de werkzaamheden.
Bij werkzaamheden door derden aan het warmtevoorzieningssysteem van het warmtebedrijf geldt onverkort de VeWa. Dit betekent onder andere dat werkzaamheden:
· alléén mogen worden uitgevoerd in opdracht van het warmtebedrijf;
· alléén mogen worden uitgevoerd door medewerkers die in het bezit zijn van een passende aanwijzing.
7.4 Uitvoering via raamopdracht
Met inachtneming van bijlage 5.1 en artikel 4.6 (Raamopdracht) kan een IV bepalen welke activiteiten ook via een raamopdracht mogen worden uitgevoerd. Dit dient in een bedrijfsprocedure te worden vastgelegd.
De raamopdrachten worden verstrekt door de WV. De betrokken OIV(‘s) dienen hierover te worden geïnformeerd. De WV is verantwoordelijk voor de juiste naleving van de raamopdracht en daarmee voor een veilig verloop van de werkzaamheden. Daarnaast is iedereen met een aanwijzing, ook in opdracht werkende derden, verantwoordelijk voor het veilige verloop van zijn deel van de werkzaamheden, die hij volgens de raamopdracht dient uit te voeren.
Indien activiteiten via een raamopdracht door meerdere personen met een aanwijzing worden uitgevoerd, fungeert de persoon met de hoogste aanwijzing, VP of AVP, als PL. Bij gelijke aanwijzingen dienen deze uitvoerenden zelf vóóraf te bepalen wie als PL gaat fungeren.
7.5 Toezicht door WV
In het geval dat de WV op de werkplek leidinggevend toezicht houdt, is de WV de leidinggevende op de werkplek. Zie artikel 4.7.1 (Leidinggevend toezicht).
Indien de WV op de werkplek geen leidinggevend toezicht houdt, is in geval van meerdere uitvoerenden de PL de leidinggevende op de werkplek. Dit geldt onverkort ook indien derden werkzaamheden (mede) uitvoeren. Veelvuldig wijzigen van leidinggevende dient te worden voorkomen. Iedere wijziging moet duidelijk naar alle betrokkenen worden gecommuniceerd. Indien de WV niet op de werkplek is, maar in het werkplan een aantal terugkoppelmomenten heeft aangegeven, is de PL verantwoordelijk op de werkplek en tevens verantwoordelijk voor het op tijd terugkoppelen. Bij die terugkoppelmomenten kan het mogelijk of nodig zijn dat de WV de verantwoordelijkheid op de werkplek (tijdelijk) weer overneemt. Dit is door de WV, meestal vooraf, te bepalen.
7.6 Uitvoering van niet-warmtetechnische werkzaamheden (NWW)
Niet-warmtetechnische werkzaamheden (NWW) in warmtetechnische bedrijfsruimten mogen alleen individueel worden uitgevoerd door personen met minimaal een aanwijzing VOPT. Leken mogen deze werkzaamheden slechts uitvoeren onder voortdurend toezicht van een persoon met minimaal de aanwijzing VOPT. Indien een station of kast drukloos is gemaakt via bediening van de grondafsluiters, is regelmatig toezicht toegestaan.
Bij het betreden van stations dient men rekening te houden met de volgende risico’s:
· persoonlijk letsel ten gevolge van vrijkomend(e) stoom of heet water;
· beïnvloeding van buitenaf, bijvoorbeeld omstanders, weersomstandigheden;
· aanraking van spanningvoerende delen;
· blootstelling aan lawaai;
· uitdroging, door onder andere hoge omgevingstemperatuur, luchtvochtigheid.
Tegen deze risico’s dienen passende maatregelen te worden genomen. Indien bij werkzaamheden afschermingen moeten worden aangebracht, is hiervoor een werkplan vereist.
7.7 Uitvoering van andere werkzaamheden (AW)
Bij andere werkzaamheden (AW) in de nabijheid van leidingen en/of stations dient het warmtebedrijf te worden geïnformeerd. Vervolgens maakt het warmtebedrijf met de uitvoerenden sluitende afspraken en zo nodig houdt het warmtebedrijf toezicht.
In geval van graafwerkzaamheden moet melding worden gemaakt bij het Kadaster. Ook dient de ligging van de leidingen te worden vastgesteld aan de hand van actuele tekeningen en het maken van proefsleuven. Wanneer de leidingen dicht worden genaderd, mag uitsluitend nog handmatig worden gegraven.
Laswerkzaamheden aan een warmtevoorzieningssysteem door een leek mogen slechts worden uitgevoerd onder voortdurend toezicht.
7.8 Onderbreken van werkzaamheden
Werkzaamheden worden bij voorkeur afgerond voordat de werkplek wordt verlaten. Als de werkplek wordt verlaten voordat de werkzaamheden zijn afgerond, moet men ervoor zorgen dat er voor het warmtesysteem en voor personen die zich in de omgeving kunnen bevinden of begeven geen gevaarlijke situatie kan ontstaan. Hierbij moet minimaal:
- de werkplek worden afgezet;
- op alle afsluiters die niet in de normale bedrijfssituatie staan een bordje ‘NIET BEDIENEN’ worden aangebracht;
- de WV op de hoogte worden gesteld.
7.9 Aanvullende bepalingen
Voordat wordt overgegaan tot uitvoering van de werkzaamheden moet altijd een ieder op de werkplek zich ervan overtuigen dat hij veilig kan werken. Hierbij dient:
- de WV beschikbaar te zijn en één of meerdere (A)VP’s, waaronder een aangewezen PL, aanwezig te zijn, die volledig op de hoogte zijn van de inhoud van het werkplan of de raamopdracht;
- te zijn gezorgd voor voldoende communicatie- en beveiligingsmiddelen;
- elke uitvoerende medewerker bekend te zijn met de voor zijn taak relevante technische gegevens, bijvoorbeeld de temperatuur en druk van het leidinggedeelte waaraan gewerkt wordt;
- het eventueel aanwezige KB-systeem te worden uitgeschakeld, zodat dit niet kan worden beschadigd, bijvoorbeeld bij laswerkzaamheden.
Tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden dient:
- de deugdelijkheid van het (gedeelte van het) gereedgekomen werk te worden gecontroleerd, bijvoorbeeld door het afpersen van een aansluitstuk voordat er wordt doorgeboord;
- men bij het behandelen van of werken aan kunststof leidingen vooraf te zorgen voor een elektrische afleiding naar aardpotentiaal in verband met eventueel aanwezige statische elektriciteit.