- EXTERN
- VEWA
0. Voorwoord
VEWADe VeWa is ontwikkeld om invulling te geven aan de betreffende bepalingen van de Arbowetgeving. Ze draagt bij aan het procesmatig en veilig werken met warmtevoorzieningssystemen. De nieuwe uitgave, de VeWa: 2020, kent enkele inhoudelijke aanpassingen. Daarnaast is de lay-out verder geoptima- liseerd en zijn in de digitale versie links opgenomen om de gebruiks- vriendelijkheid te vergroten. De VeWa: 2020 vervangt de VeWa: 2015.
VCA: Laatste Minuut Risico Analyse (LMRA)
De VCA (Veiligheid, gezondheid en milieu Checklist Aannemers) vormt de basiskennis op veiligheidsgebied, die vooraf nodig is om met de VeWa te kunnen werken. Volgens de VCA is bij aanvang van werkzaamheden een Laatste Minuut Risico Analyse (LMRA) verplicht. Dit is een korte, algemene risicobeoordeling vlak voor aanvang van de werkzaamheden, door degene die de taak daadwerkelijk gaat uitvoeren. Deze risicobeoordeling wordt vanzelfsprekend ook toegepast bij werkzaamheden aan of nabij warmtevoorzieningssystemen. De LMRA is daarom niet als aparte voorbereidingsactie opgenomen in de betreffende VWI’s, omdat deze ALTIJD uitgevoerd dient te worden voor aanvang van de werkzaamheden.
Inhoudelijke wijzigingen
De VeWa: 2020 kent slechts enkele inhoudelijke wijzigingen:
- In paragraaf 2.20 is de opname van de beheersmaatregelen naar aanleiding van uitgevoerde taakrisicoanalyses (TRA’s) in een werkplan of raamopdracht beschreven.
- In paragraaf 4.8 is het Asbestverwijderingsbesluit 2015 vervangen door het Asbestverwijderingsbesluit 2005.
- In Bijlage 1 zijn enkele NEN-normen aangepast dan wel vervallen en is het Bouwbesluit 2012 toegevoegd.
- In de afkortingenlijst is de term WION vervangen door WIBON.
- Tot slot zijn de waarden in de Tabel Uitstroom in Bijlage VWI 01-2 van VWI 01 (Het uit bedrijf nemen van een leidingsysteem) aangepast.
Bovendien willen we erop wijzen dat voor een veilige bedrijfsvoering van werkzaamheden nabij, aan of met elektrische objecten in het laagspannings- gebied ten behoeve van het af- of aansluiten van een warmtevoorzienings- systeem, expliciet de NEN 3140 en bedrijfsspecifieke veiligheidsinstructies van toepassing zijn.
Onder voorbehoud van eventuele wetswijzigingen zijn we ervan overtuigd dat de VeWa: 2020 gereed is voor de komende jaren.
Projectgroep VeWa: 2020
De VeWa is een veiligheidsvoorschrift voor de bedrijfsvoering van warmtevoorzieningssystemen die in eigendom, beheer en/of onderhoud zijn van of bij warmtebedrijven. Deze bedrijfsvoering is inclusief de werkzaamheden aan, met of nabij die warmtevoorzieningssystemen die in opdracht van de warmtebedrijven worden uitgevoerd. De VeWa geldt voor alle voorkomende drukken en temperaturen. Koudevoorzieningssystemen vallen in deze VeWa ook onder de definitie van warmtevoorzieningssystemen.
Warmtevoorzieningssystemen
Elk warmtebedrijf (warmtenetbeheerder) dient de grens tussen productie en distributie nader aan te geven. Op basis daarvan dient elk warmtebedrijf te bepalen op welke in eigendom en/of beheer zijnde systemen de VeWa van toepassing is. De VeWa waarborgt een uniforme regelgeving op het gebied van veilig werken aan de warmtevoorzieningssystemen. Tot de VeWa behoort een aantal branchebreed vastgestelde veiligheidswerkinstructies, de zogeheten VWI’s (VWI 01 tot en met VWI 12). Daarnaast kunnen per warmtebedrijf bedrijfsspecifieke veiligheidswerkinstructies en procedures met de VeWa worden verbonden.
Personen en VeWa
De VeWa geldt, naast hetgeen in wettelijke voorschriften bepaald is, voor alle voorkomende werkzaamheden en handelingen aan, in of in de nabijheid van de warmtevoorzieningssystemen van de warmtebedrijven. De VeWa geldt zowel voor alle hierbij betrokken werknemers in dienst van de warmtebedrijven als voor externe medewerkers.
Verricht een warmtebedrijf werkzaamheden in een door een derde beheerd warmtevoorzieningssysteem, dan geldt als voorwaarde dat het veiligheidsniveau bij die derde minimaal gelijk is aan het niveau bij het uitvoerende warmtebedrijf. Dit betekent dat onder andere de VeWa of een gelijkwaardige norm van kracht is, zo nodig uitgebreid met bedrijfseigen supplementen, procedures en/of instructies van die derde. De betreffende regelgeving moet in haar totaliteit schriftelijk zijn vastgelegd en bekend zijn bij het warmtebedrijf en zijn uitvoerende medewerkers. Bovendien zal het veiligheidsniveau van het aanwezige warmtevoorzieningssysteem voor het warmtebedrijf aanvaardbaar moeten zijn. De veiligheidstechnische gang van zaken en de werkwijze dienen contractueel te worden geregeld. Bij afwezigheid van voornoemde voorwaardelijke veiligheidszaken, bijvoorbeeld indien er geen installatieverantwoordelijke van die derde aanwezig is, mag een warmtebedrijf alleen werkzaamheden (laten) verrichten als de installatieverantwoordelijkheid van (het betrokken deel van) het warmtevoorzieningssysteem aan het warmtebedrijf schriftelijk, via contract, is overgedragen op een voor het warmtebedrijf aanvaardbare wijze. Vanuit die overgedragen installatieverantwoordelijkheid zal dan de toe te passen regelgeving worden bepaald.
Geldigheid
Met het van kracht worden van de VeWa: 2020 zijn alle andere VeWa- normen en -instructies, evenals daarmee gelijk te stellen normen en instructies, niet langer geldig. Dit geldt tevens voor de daarbij behorende uitwerkingen, aanvullingen, besluiten, procedures, werkinstructies et cetera.
NB: In deze VeWa worden de warmtevoorzieningssystemen ingedeeld op basis van temperatuur en/of aansluitwaarde. De heersende druk is minder geschikt gebleken om als een praktisch hanteerbaar criterium toe te passen. Het staat de installatieverantwoordelijke echter vrij om op basis van bijvoorbeeld hogere druk een hogere indeling voor warmtevoorzieningssystemen, en daarmee ook van de daarin uit te voeren bedieningshandelingen en/of werkzaamheden, vast te stellen.
In dit artikel worden de in de VeWa gebruikte begrippen, termen en definities nader toegelicht. In bijlage 2.1 (Verwijzingenlijst) is een aantal gebruikte termen en begrippen op alfabetische volgorde opgenomen, met verwijzingen naar de betreffende artikelen in deze VeWa. Bijlage 2.2 (Afkortingenlijst) biedt een overzicht van de gehanteerde afkortingen.
2.1 Warmtebedrijf
Een warmtebedrijf is een warmtenetbeheerder die één of meerdere warmtevoorzieningssystemen exploiteert. Het heeft bij de bedrijfsvoering van deze warmtevoorzieningssystemen de VeWa als veiligheidsnorm en -voorschrift van kracht verklaard.
Elk warmtebedrijf bepaalt hoe, door wie en/of waar de diverse verantwoordelijkheden in relatie tot de VeWa worden verdeeld en belegd.
2.2 Directie
De directie van het warmtebedrijf, ofwel de werkgever in het kader van de arbeidsomstandighedenwet.
2.3 Derden
Hier zijn twee verschillende definities te onderscheiden:
- personen die geen arbeidsovereenkomst hebben met, of geen aanstelling hebben bij, het warmtebedrijf, maar wel werkzaamheden voor het warmtebedrijf verrichten, zowel in regie als aanbesteed;
- ondernemingen of organisaties die zelf een warmtevoorzieningssysteem beheren en/of in eigendom hebben.
2.4 Aanwijzing
Een schriftelijke toekenning van bepaalde bevoegdheden en verantwoordelijkheden met betrekking tot de bedrijfsvoering van een warmtevoorzieningssysteem. Er zijn acht aanwijzingen volgens de VeWa. Deze zijn weergegeven in de volgende tabel.
Zie ook artikel 3.6 (Organisatie van de aanwijzingen).
Tabel 1. Aanwijzingen volgens de VeWa
Afkorting | Volledige omschrijving |
---|---|
IV | Installatieverantwoordelijke |
OIV | Operationeel installatieverantwoordelijke |
WV | Werkverantwoordelijke |
AVP | Allround vakbekwaam persoon |
VP | Vakbekwaam persoon |
PL | Ploegleider |
VOP | Voldoende onderricht persoon |
VOPT | Voldoende onderricht persoon toeganghebbend |
2.5 Warmtevoorzieningssysteem
Dit omvat:
- het geheel van installaties om warmte (of koude):
- te produceren;
- om te zetten;
- te meten;
- te filteren.
- het leidingsysteem om deze warmte (of koude) te:
- distribueren;
- retourneren;
- leveren aan de leveringspunten.
Warmtevoorzieningssystemen kennen diverse uitvoeringsvormen. In bijlage 6. (Diverse vormen van warmtevoorzieningssystemen) zijn de verschillende basisvormen weergegeven. Warmtevoorzieningssystemen onderscheiden we in twee categorieën.
Tabel 2. Warmtevoorzieningssystemen
Categorie | Volledige omschrijving | Bedrijfstemperatuur |
---|---|---|
HT-systeem | hogetemperatuursysteem | ≥ 100 oC |
MT-systeem | middentemperatuursysteem | < 100 oC |
De genoemde grenswaarde van 100 oC is de bedrijfstemperatuur waarop de betreffende systemen maximaal worden bedreven.
In de artikelen 2.6 t/m 2.8 zijn de onderdelen van de systemen nader beschreven.
De indeling van de werkzaamheden en bedieningshandelingen is van voorgaande indeling van warmtevoorzieningssystemen afgeleid en wordt vanaf artikel 2.30 nader gespecificeerd.
2.6 Warmtetechnische bedrijfsruimte
Een ruimte of plaats die bestemd is voor de opstelling en de bedrijfsvoering van een warmtetechnische installatie.
De warmtetechnische bedrijfsruimte omvat:
- het gehele complex van ruimte en regel- en meetinstallaties, waar de druk en temperatuur wordt geregeld en eventueel de hoeveelheid wordt gemeten;
- het terrein;
- de aanwezige leidingen;
- het toebehoren;
- het eventueel aanwezige hekwerk.
De volgende stations worden hieronder begrepen:
Warmteoverdrachtstation
Een (ook) op een HT-systeem aangesloten station, met of zonder warmtewisselaar, met een installatie die grootschalig warmte overdraagt naar een warmtevoorzieningssysteem dat is uitgelegd voor het distribueren van warmte.
Pompstation
Een op een HT-systeem aangesloten station met een installatie die zorgt voor het verhogen van het drukverschil tussen aanvoer- en retourleiding.
Reduceerstation
Een op een HT-systeem aangesloten station met een installatie die de druk in een leidingsysteem verlaagt en op een ingestelde waarde handhaaft.
Regelstation
Een station, met of zonder warmtewisselaar, met een installatie die warmte overdraagt aan een net dat is uitgelegd voor kleinschalige distributie, inclusief de bouwkundige ruimte waarin deze installatie zich bevindt.
Een MT-regelstation is een regelstation dat alleen is aangesloten op een MT-systeem. Een HT-regelstation is een regelstation dat (ook) is aangesloten op een HT-systeem.
Afleverstation
Een station, met of zonder warmtewisselaar, met een installatie voor overdracht aan een warmteverbruiker met een aansluitwaarde Qn > 1,5 m3/h.
Dit station omvat de apparatuur voor druk- en/of temperatuurregeling en energiemeting, en de bouwkundige ruimte waarin deze installatie is ondergebracht.
Een MT-afleverstation is een afleverstation dat alleen is aangesloten op een MT-systeem. Een HT-afleverstation is een afleverstation dat (ook) is aangesloten op een HT-systeem.
Zie ook bijlage 6. (Diverse vormen van warmtevoorzieningssystemen).
2.7 Leveringspunt
De plaats in het warmtevoorzieningssysteem waar de aansluiting van het warmtebedrijf overgaat in de klantinstallatie. Het beheer en de verantwoordelijkheid voor het systeem berusten vóór het leveringspunt bij het warmtebedrijf. Ná het leveringspunt berusten deze bij de klant, tenzij dit contractueel anders is overeengekomen.
Op het leveringspunt is doorgaans een afsluiter aanwezig.
Afleverstations in het perceel en afleversets bevinden zich gewoonlijk vóór het leveringspunt.
2.8 Installatie/meetinrichting
In een station of leveringspunt kunnen zich de volgende zaken bevinden:
Regel- en meetinstallatie
Het geheel van leidingen en apparatuur dat nodig is voor de regeling en meting. Dit geheel is opgesteld in een warmtetechnische bedrijfsruimte.
Reduceerinstallatie
Een installatie die de druk in een leidingsysteem verlaagt en op een ingestelde waarde handhaaft.
Warmtewisselaar
Een apparaat waarin twee media, die door een enkel- of dubbelwandige wand worden gescheiden, thermische energie met elkaar uitwisselen.
Meetinrichting
De apparatuur van het warmtebedrijf bestemd voor:
- het vaststellen van de omvang van de levering;
- het vaststellen van de nodig geachte gegevens voor de afrekening door het warmtebedrijf;
- de controle van het energieverbruik.
Klantinstallatie
De klant heeft deze installatie in eigendom. De klantinstallatie bevindt zich na het leveringspunt binnen een perceel. Tot deze installatie behoren:
- de aanwezige leidingen;
- de daarmee verbonden toestellen bestemd voor het betrekken van warmte;
- de leidingkokers en leidingschachten met hun toegangen;
- de nodige meet- en regelinstrumenten.
Afleverset
Een op een MT-systeem aangesloten installatie voor overdracht (aflevering) aan een warmteverbruiker met een aansluitwaarde Qn ≤ 1,5 m3/h.
Deze set omvat de apparatuur voor druk- en/of temperatuurregeling en energiemeting, evenals de behuizing waarin deze installatie is ondergebracht.
Bijbehorende apparatuur en installaties
Warmtetechnische apparatuur en installaties, zoals vul- en expansievoorzieningen, en onderdelen hiervan.
2.9 Leidingsysteem
Een leidingenstelsel, in eigendom of beheer van het warmtebedrijf, met de daarbij behorende onderdelen waarin water circuleert. Deze onderdelen kunnen onder de volgende benamingen voorkomen:
- transportleiding;
- distributieleiding;
- distributieaansluitleiding;
- aansluitleiding;
- tapwaterleiding;
- circulatieleiding;
- verdeelleiding.
2.10 Aansluitleiding
Een leiding, in eigendom van het warmtebedrijf, die de verbinding vormt naar een afleverstation of een afleverset.
2.11 Kathodische bescherming (KB)
Een systeem dat zorgdraagt voor een potentiaalverschil tussen een in staal uitgevoerd warmtevoorzieningssysteem en de omringende aarde. Zo wordt het warmtevoorzieningssysteem beschermd tegen elektrolytische corrosie.
2.12 Lekdetectiesysteem
Een systeem dat lekkage in leidingen signaleert en opspoort. Dit kan op verschillende manieren, bijvoorbeeld door:
- meting van weerstand;
- pulsreflectie via ingeschuimde draden;
- meting met behulp van vacuümtechniek.
2.13 Bedrijfsvoering
Alle handelingen en werkzaamheden die noodzakelijk zijn om het warmtevoorzieningssysteem onder normale en abnormale omstandigheden te kunnen laten werken.
Tot deze handelingen behoren:
- het bedienen;
- het regelen;
- het bewaken en onderhouden;
- warmtetechnische en niet-warmtetechnische werkzaamheden;
- het treffen en opheffen van veiligheidsmaatregelen.
2.14 Bedrijfstoestand
Dit is de samenhang tussen de onderdelen van een warmtevoorzieningssysteem, in combinatie met de stand van de afsluiters, de instellingen van de regelaars en de meet- en beveiligingsapparatuur op een bepaald moment.
De bedrijfstoestand geeft aan hoe een warmtetechnische systeem wordt bedreven en hoe de delen van een leidingsysteem door middel van afsluiters al dan niet met elkaar zijn verbonden. Hij geeft ook aan welke warmte-installaties en toebehoren in bedrijf zijn.
2.15 Meldpunt (MP)
Een door de installatieverantwoordelijke (IV) belegd informatie- en registratiepunt dat de actuele netsituatie bijhoudt en vastlegt. Dit kan een persoon, bijvoorbeeld de OIV, of een bedrijfsonderdeel zijn.
2.16 Bedieningsplan (BP)
Een bedieningsplan (BP) is onderdeel van een werkplan. In een bedieningsplan worden de uit te voeren bedieningshandelingen vastgelegd.
In de bedrijfsprocedure is nader omschreven aan welke eisen een bedieningsplan moet voldoen en hoe men hiermee moet omgaan.
2.17 Werkplan (WP)
Een werkplan (WP) is een omschrijving van de uit te voeren handelingen, waarbij alle daarbij belangrijke zaken in het betreffende werkplan zijn vastgelegd.
Een werkplan bestaat onder andere uit:
- een veiligheidsplan;
- een uitvoeringsplan;
- eventueel een bedieningsplan.
2.18 Raamopdracht (RO)
Een raamopdracht is een opdracht voor een bepaalde tijd, van maximaal 1 jaar, voor een aantal overzichtelijke en regelmatig terugkerende activiteiten. Hierbij mag geen sprake zijn van afwijkende situaties of omstandigheden, voor zover deze niet zijn beschreven in die raamopdracht of de bijbehorende veiligheidswerkinstructie.
2.19 Veiligheidswerkinstructie (VWI)
Een veiligheidswerkinstructie is een stapsgewijze beschrijving van een uit te voeren activiteit, met vermelding van:
- de voorwaarden;
- de (mogelijke) risico’s;
- de te nemen veiligheidsmaatregelen;
- de toe te passen middelen.
Een veiligheidswerkinstructie dient naast de bestaande bedieningshandleiding of montage-instructie te worden toegepast.
2.20 Risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) en taakrisicoanalyse (TRA)
Risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) dienen overeenkomstig de Arbowetgeving te worden opgesteld.
Een Risico-inventarisatie is een deugdelijk en schriftelijk overzicht van alle risico’s die bij een bedrijf kunnen optreden. Deze risico’s bestaan uit alle factoren die bij dat bedrijf ongewenste effecten voor de werknemer en zijn omgeving kunnen veroorzaken.
De RI&E betreft:
- de gebouwen;
- de in beheer zijnde infrastructuren en installaties;
- de daar uit te voeren activiteiten.
Bij de evaluatie van de risico’s wordt eegenomen of het ongewenste effect wel of niet optreedt, of met welke kans dit kan gebeuren.
Bij het opstellen van werkplannen en raamopdrachten dienen de uit de opgestelde taakrisicoanalyses (TRA’s) voortkomende risico’s en beheersmaatregelen opgenomen te worden in deze werkplannen en raamopdrachten.
Voor aanvang van de activiteiten is ook het begrip LMRA, Laatste Minuut Risico Analyse, van toepassing. Hierbij wordt een laatste controle uitgevoerd met betrekking tot:
- aanwezige en te verwachten risico’s;
- genomen maatregelen;
- beschermingsmiddelen;
- omstandigheden.
2.21 Werkplek
De plaats waar werkzaamheden zijn uitgevoerd, worden uitgevoerd of nog zullen worden uitgevoerd.
2.22 Gevarenzone
Een bepaalde ruimte of omgeving rond een warmtevoerend systeem. Hierbinnen kan door uittredend water of stoom, bijvoorbeeld bij overdrukventielen en aftappunten, schade en/of letsel worden aangebracht aan de omgeving en de zich daar bevindende personen.
2.23 Afscherming
Een voorziening die het warmtevoorzieningssysteem beschermt tegen schade door onbedoelde invloed van buitenaf, of die voorkomt dat personen lichamelijk letsel oplopen als zij de gevarenzone betreden.
2.24 Veiligstellen
Het treffen van alle benodigde veiligheidsmaatregelen om op een veilige manier de werkzaamheden te kunnen uitvoeren.
2.25 Veiligheidsmaatregelen (VM)
Veiligheidsmaatregelen (VM) zijn maatregelen ter voorkoming van letsel of schade bij het verrichten van warmtetechnische en niet-warmtetechnische werkzaamheden, bedieningshandelingen of hieraan gerelateerde andere werkzaamheden (AW).
Hierbij zijn te onderscheiden:
- veiligheidsmaatregelen met betrekking tot de omgeving en de werkplek;
- veiligheidsmaatregelen met betrekking tot de werkzaamheden;
- veiligheidsmaatregelen die behoren bij bediening.
2.26 Toezicht
Toezicht houdt in dat erop wordt toegezien dat er geen warmtetechnische en overige gevaren kunnen ontstaan en dat er geen veiligheidsmaatregelen ongedaan worden gemaakt.
Toezicht houdt ook in dat alle mogelijk te verwachten gevaren en risico’s worden herkend en worden uitgesloten of beperkt tot een aanvaardbaar risico.
2.27 Meting
Alle handelingen om grootheden binnen een warmtevoorzieningssysteem te meten.
2.28 Beproeving
Alle handelingen bedoeld om de goede werking of de technische, mechanische of thermische toestand van (een gedeelte van) een warmtevoorzieningssysteem te controleren.
2.29 Inspectie en onderhoud
Alle handelingen om te controleren of een warmtevoorzieningssysteem voldoet aan de technische voorschriften en veiligheidsvoorschriften, respectievelijk alle handelingen om een warmtevoorzieningssysteem in de vereiste conditie te houden of te brengen.
Zie ook bijlage 1. (Normen met betrekking tot warmtevoorzieningssystemen).
2.30 Warmtetechnische werkzaamheden
Alle werkzaamheden in warmtevoorzieningssystemen, zoals het aanleggen, uitbreiden, vernieuwen, vervangen, saneren, verwijderen, wijzigen, herstellen, onderhouden en inspecteren van het warmtevoorzieningssysteem, inclusief het verrichten van metingen hieraan. Deze werkzaamheden zijn onderverdeeld in drie categorieën.
Tabel 3. Warmtetechnische werkzaamheden
Categorie | Volledige omschrijving |
---|---|
HWW | HT-warmtetechnische werkzaamheden |
MWW | MT-warmtetechnische werkzaamheden |
BWW | Beperkte warmtetechnische werkzaamheden |
Zie voor een nadere uitwerking bijlage 5.1 (Verdeling activiteiten en aanwijzingen).
2.31 HT-warmtetechnische werkzaamheden (HWW)
HT-warmtetechnische werkzaamheden (HWW) zijn alle werkzaamheden in HT-systemen met uitzondering van beperkte warmtetechnische werkzaamheden (BWW, artikel 2.33).
Voor de uitvoering van HT-warmtetechnische werkzaamheden is een volledige warmtetechnische vakopleiding nodig.
2.32 MT-warmtetechnische werkzaamheden (MWW)
MT-warmtetechnische werkzaamheden (MWW) zijn alle werkzaamheden in MT-systemen met uitzondering van beperkte warmtetechnische werkzaamheden (BWW, artikel 2.33).
Voor de uitvoering van MT-warmtetechnische werkzaamheden is een warmtetechnische vakopleiding nodig, gericht op de betreffende uit te voeren werkzaamheden.
2.33 Beperkte warmtetechnische werkzaamheden (BWW)
Tot de beperkte warmtetechnische werkzaamheden (BWW) behoren:
- de werkzaamheden aan afleversets (Qn ≤ 1,5 m3/h) met uitzondering van werkzaamheden aan de aansluitleiding zelf;
- bepaalde werkzaamheden, onafhankelijk van temperatuur of aansluitwaarde, zoals bijvoorbeeld het bemonsteren van regen-, grond- en/of warmtedistributiewater in putten.
Voor de uitvoering van beperkte warmtetechnische werkzaamheden (BWW) is een warmtetechnische vakopleiding of instructie nodig, gericht op de betreffende uit te voeren werkzaamheden.
2.34 Niet-warmtetechnische werkzaamheden (NWW)
Niet-warmtetechnische werkzaamheden (NWW) zijn werkzaamheden in stations die niet worden uitgevoerd aan het warmtevoorzieningssysteem.
Dit zijn werkzaamheden zoals:
- schoonmaken;
- civiele werkzaamheden;
- het verwisselen van lampen;
- het aflezen van meters.
Voor deze werkzaamheden is geen warmtetechnische vakopleiding nodig. Een instructie over de risico’s is voldoende.
Werkzaamheden waarvoor ten behoeve van de toegang een sleutel nodig is, vallen minimaal onder de niet-warmtetechnische werkzaamheden (NWW).
2.35 Andere werkzaamheden (AW)
Andere werkzaamheden (AW) zijn werkzaamheden nabij een warmtevoorzieningssysteem waarvoor geen aanwijzing noodzakelijk is. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het snoeien van beplanting buiten de stations, het graven of het leggen/verwijderen van straatwerk.
Onder andere werkzaamheden (AW) valt ook de aanleg van nieuwbouwleidingsystemen, nieuwbouwstations en nieuwbouwafleversets, indien deze (nog) niet zijn verbonden met bestaande warmtevoorzieningssystemen én niet mediumvoerend zijn of zijn geweest.
Bij twijfel over het al dan niet voldoen aan bovengenoemde criteria dient de betrokken werkverantwoordelijke van het warmtebedrijf hierover ter plaatse duidelijkheid te (laten) geven.
2.36 Bedieningshandelingen
Bedieningshandelingen zijn handelingen waardoor de bedrijfstoestand van het warmtevoorzieningssysteem wordt gewijzigd. Hiertoe behoren bijvoorbeeld:
- het bedienen van afsluiters;
- het instellen van meet- en regelapparatuur, inclusief beveiligingen;
- het bedienen van besturingsinstallaties.
Bedieningshandelingen zijn onderverdeeld in drie categorieën.
Tabel 4. Bedieningshandelingen
Categorie | Volledige omschrijving |
---|---|
HBH | HT-bedieningshandelingen |
MBH | MT-bedieningshandelingen |
BBH | Beperkte bedieningshandelingen |
2.37 HT-bedieningshandelingen (HBH)
HT-bedieningshandelingen (HBH) zijn bedieningshandelingen in HT-systemen.
2.38 MT-bedieningshandelingen (MBH)
MT-bedieningshandelingen (MBH) zijn bedieningshandelingen in MT-systemen, uitgezonderd handelingen aan afleversets (Qn ≤ 1,5 m3/h). Dat zijn beperkte bedieningshandelingen, zie artikel 2.39.
2.39 Beperkte bedieningshandelingen (BBH)
Beperkte bedieningshandelingen (BBH) zijn bedieningshandelingen in tot MT-systemen behorende aansluitingen met een Qn ≤ 1,5 m3/h (afleversets).
2.40 Inblokken
Het inblokken van een deel van een warmtevoorzieningssysteem is het volledig scheiden van het deelsysteem van de rest van het systeem. Door het dichtdraaien van afsluiters is geen toevoer van water meer mogelijk vanuit de rest van het systeem.
2.41 Blokkeren
Blokkeren is een veiligheidsmaatregel waarbij de ongewilde werking van bijvoorbeeld een afsluiter wordt voorkomen. Er zijn mechanische blokkeringen, maar ook een bordje ‘NIET BEDIENEN’ geldt als een blokkering.
3.1 Algemeen
Het beleid met betrekking tot aanwijzingen en sleutelverstrekking is vastgelegd in een bedrijfsprocedure.
De bedrijfsprocedure regelt hoe, door wie en onder welke voorwaarden aanwijzingen verstrekt worden, ook met betrekking tot derden die werkzaam zijn via aanbesteding of in regie en minderjarigen. In de procedure dienen tevens de spelregels met betrekking tot sleutelverstrekking te zijn vastgelegd: koppeling met aanwijzing, wel of niet verstrekking aan derden en dergelijke.
Voor bepaalde werkzaamheden kunnen andere aanwijzingen nodig zijn naast de VeWa-aanwijzingen; wij gaan ervan uit dat deze voorschriften zijn vastgelegd in HSE-documenten binnen ieder warmtebedrijf. Waar nodig kan in de procedure de relatie tussen VeWa-aanwijzingen, VEI-aanwijzingen en VCA-certificering nader worden omschreven.
Een aanwijzing is een schriftelijke toekenning van bepaalde bevoegdheden en verantwoordelijkheden met betrekking tot de bedrijfsvoering van een warmtevoorzieningssysteem. Deze bevoegdheden en verantwoordelijkheden hebben betrekking op:
- het betreden van een warmtetechnische bedrijfsruimte;
- de voorbereiding of uitvoering van bedieningshandelingen en het eventuele toezicht daarop;
- de voorbereiding of uitvoering van werkzaamheden en het eventuele toezicht daarop.
Een aanwijzing op basis van de VeWa wordt verstrekt of verlengd op basis van een toets, voorafgegaan door een instructie. De aanwijzing heeft een geldigheidsduur van maximaal 3 jaar vanaf de datum dat de toets met goed gevolg is afgelegd.
Een aanwijzing wordt verstrekt door de directie. Dit is de directie van het bedrijf in het kader van de Arbowetgeving. Dit betreft alle aanwijzingen, behalve die van ploegleider (PL).
Ploegleiders worden bij de bedrijven door een werkverantwoordelijke (WV) aangewezen. Dit kan alleen indien de als ploegleider aan te wijzen persoon reeds in het bezit is van de aanwijzing vakbekwaam persoon (VP) of allround vakbekwaam persoon (AVP).
Bij werkzaamheden in de warmtevoorzieningssystemen van de warmtebedrijven zijn de installatieverantwoordelijke (IV) en de operationeel installatieverantwoordelijke (OIV) medewerkers in dienst van die bedrijven.
De directie en de installatieverantwoordelijke zijn altijd bevoegd een verstrekte aanwijzing in te trekken. Redenen voor het intrekken van een aanwijzing kunnen onder meer zijn:
- het niet meer uitoefenen van de functie waarvoor een aanwijzing vereist is;
- het niet (meer) voldoen aan de vakbekwaamheidseisen;
- het niet (meer) voldoen aan de certificerings- en toetsingseisen;
- misbruik of gegronde klachten over onveilig handelen;
- incidenten waarbij de aangewezene is betrokken.
Warmtetechnische bedrijfsruimten mogen alléén zelfstandig ontsloten en eventueel betreden worden door personen met een geldige aanwijzing volgens de VeWa. Onder strikte voorwaarden, zoals een sluitende sleutelregistratie en een instructie, is dit ook aan de klant en de gebouweigenaar toegestaan bij door de installatieverantwoordelijke te bepalen installaties. Overige leken hebben alleen toegang onder voortdurend toezicht van een persoon met een geldige VeWa-aanwijzing.
3.2 Aanwijzingen van derden
Met derden wordt in dit artikel bedoeld: personen die geen arbeidsovereenkomst hebben met, of geen aanstelling hebben bij, de warmtebedrijven, maar wel werkzaamheden voor die warmtebedrijven verrichten. Indien warmtetechnische werkzaamheden met derden plaatsvinden, moeten beide werkgevers sluitende afspraken maken over de aanwijzing van de genoemde personen en hun functionele relatie. Dit houdt in ieder geval in dat derden moeten beschikken over een relevante schriftelijke aanwijzing die verstrekt is door hun eigen directie.
3.3 Herscholing of instructie met betrekking tot aanwijzingen
Herscholing of bijscholing is noodzakelijk indien:
- betrokkene niet (meer) aan de vereiste vakbekwaamheidseisen voldoet, bijvoorbeeld door verandering van functie of door een lage frequentie van werkzaamheden/te weinig praktijkervaring;
- de werkmethodiek wijzigt;
- de werkorganisatie, de procedures of de veiligheidswerkinstructies worden gewijzigd;
- het warmtevoorzieningssysteem ingrijpend is gewijzigd.
Met betrekking tot het eerste punt van dit artikel geldt als richtlijn dat er sprake is van een te lage frequentie als de betrokkene de werkzaamheden meer dan een jaar geleden heeft uitgevoerd.
In situaties waarbij de betrokkene niet (meer) aan de vereiste vakbekwaamheidseisen voldoet, kan een gerichte instructie en begeleiding ervoor zorgen dat weer aan die eisen wordt voldaan. Dit is te bepalen door de opdrachtgever binnen het kader van de VeWa.
Na een (ernstig) incident bij activiteiten onder verantwoordelijkheid of in opdracht van het bedrijf zullen alle operationele medewerkers van het bedrijf, dus iedere uitvoerende met een aanwijzing binnen hetzelfde werkgebied, en de betreffende leidinggevenden zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen één maand, worden geïnformeerd over het voorval, de mogelijke oorzaken, de gevolgen en de genomen of te nemen veiligheidsmaatregelen.
Indien na onderzoek van het voorval aanvullende voorlichting en instructie noodzakelijk zijn, zullen deze uiterlijk binnen een termijn van één maand na de uitslag van het onderzoek moeten plaatsvinden.
3.4 Jeugdige werknemers
Onder jeugdige werknemers verstaan we werknemers jonger dan 18 jaar. Werkzaamheden met, aan of nabij warmtevoorzieningssystemen mogen door jeugdige werknemers alleen worden uitgevoerd, wanneer de gevaren die daarbij kunnen ontstaan onder toezicht van minimaal een vakbekwaam persoon op doeltreffende wijze worden voorkomen.
Het risico dat kan ontstaan wanneer deskundig toezicht ontbreekt, bepaalt de inhoud en de mate van toezicht. Wanneer het risico niet door toezicht kan worden vermeden, mogen de werkzaamheden niet door jeugdige werknemers worden verricht.
3.5 Opleidings- en ervaringseisen
Bij de beoordeling voor het verkrijgen van een aanwijzing is het hebben van de juiste voltooide opleiding op Wet Educatie Beroepsonderwijs-niveau (WEB-niveau) met ervaring een vereiste. Een warmtebedrijf kan, afhankelijk van de werkzaamheden en de daarbij behorende risico’s, zwaardere opleidings- en ervaringseisen stellen dan in de VeWa zijn vastgelegd.
In bijlage 4. (Tabel aanwijzingen) van de VeWa zijn, gerubriceerd per aanwijzing, het vereiste WEB-niveau, de bijbehorende opleidingen/applicaties, de vereiste ervaring en de aanvullende eisen aangegeven. Deze gelden als richtlijn, waarvan alleen bij onderbouwing kan worden afgeweken. Deze onderbouwing dient de aanvrager schriftelijk vast te leggen bij de aanvraag. Vervolgens dient de werkgever de acceptatie en goedkeuring vast te leggen in het personeelsdossier.
Bij het uitreiken van een aanwijzing zal altijd een (aanvullende) bedrijfs- en/of gebiedsgebonden instructie door of in opdracht van een operationeel installatieverantwoordelijke worden gegeven, op basis van de te verstrekken aanwijzing.
De eisen in dit artikel gelden ook voor derden.
Een ieder die betrokken is bij de uitvoering van de werkzaamheden aan, met of nabij warmtetechnische installaties moet in staat zijn om levensreddende eerste hulp te verlenen. Dit kan door betrokkenen te instrueren via cursussen over levensreddende handelingen en brand blussen. Dit is door de betreffende werkgever nader te bepalen.
3.6 Organisatie van de aanwijzingen (structuur)
Binnen de VeWa zijn zeven reguliere, door de directie verstrekte, aanwijzingen opgenomen, terwijl de aanwijzing ploegleider per werk door de werkverantwoordelijke wordt gegeven.
Zie ook bijlagen 5.1 (Verdeling activiteiten en aanwijzingen) en 5.2 (Matrix werkzaamheden, aanwijzingen en toezicht) van de VeWa.
3.6.1 Installatieverantwoordelijke (IV)
Een installatieverantwoordelijke (IV) is iemand die is aangewezen als direct verantwoordelijk persoon voor de bedrijfsvoering van het warmtevoorzieningssysteem.
De directie van het warmtebedrijf kan de installatieverantwoordelijkheid in haar geheel leggen bij een daarvoor toegerust bedrijfsonderdeel van het warmtebedrijf. Deze installatieverantwoordelijkheid kan vervolgens geografisch over dit bedrijfsonderdeel verdeeld worden. Het is vereist dat er slechts één IV in functie is per (deel van het) warmtevoorzieningssysteem; er mogen geen overlappingen zijn.
Wanneer (delen van) warmtevoorzieningssystemen aan elkaar grenzen, is het van essentieel belang dat er eenduidige afspraken bestaan tussen de IV’s.
Om een uniforme werkwijze te bevorderen dient het aantal IV’s beperkt te zijn. Indien noodzakelijk is het toegestaan dat een IV zijn verantwoordelijkheden tijdelijk overdraagt aan een andere IV, mits de andere IV voldoende kennis heeft van de over te dragen verantwoordelijkheden. De met die IV verbonden OIV’s (zie artikel 3.6.2 ‘Operationeel installatieverantwoordelijke’) moeten hierover zijn geïnformeerd. Conform deze voorwaarden is het in bepaalde gevallen ook mogelijk dat de directie een zogeheten plaatsvervangende IV aanwijst, bijvoorbeeld bij langere afwezigheid van een IV.
Elke IV is in zijn of haar deel van het warmtevoorzieningssysteem verantwoordelijk voor alle in de VeWa aan de IV toebedeelde zaken. Dit betreft alle veiligheidstechnische zaken die in het kader van de bedrijfsvoering van de warmtevoorzieningssystemen aan de orde zijn, zoals beleid, beheer en opdrachtverstrekking, evenals de bijbehorende procedures en veiligheidswerkinstructies.
De IV’s dienen te streven naar uniformiteit in beleid. Regelmatige uitwisseling van gegevens en afstemming over regelgeving en operationele zaken tussen alle IV’s is dan ook vereist. De IV’s implementeren de gemaakte afspraken in hun eigen warmtevoorzieningssysteem en organisatie, en leggen deze vast in de betreffende bedrijfsprocedures.
Concernbreed dient een daartoe door de directie of Raad van Bestuur ingestelde commissie of een specifiek bedrijfsonderdeel zich bezig te houden met het beleid op het gebied van veiligheidszaken in het warmtevoorzieningssysteem. Dit beleid dient vastgelegd te worden in een bedrijfsprocedure.
3.6.2 Operationeel installatieverantwoordelijke (OIV)
Een operationeel installatieverantwoordelijke (OIV) is iemand die is aangewezen als direct verantwoordelijk persoon voor het deel van de operationele bedrijfsvoering en voor het deel van het warmtevoorzieningssysteem dat aan hem is toegewezen.
Dit betekent dat deze persoon de operationele beheerder is van dit warmtevoorzieningssysteem; alle activiteiten daarin kunnen alleen met zijn toestemming plaatsvinden. De OIV verricht normaliter zelf geen uitvoerende taken. Hij kan of mag slechts in bepaalde gevallen zelf bedieningswerkzaamheden verrichten.
Door de vereiste betrokkenheid bij alle uitvoerende activiteiten kan men kiezen voor een permanente vorm van delegeren van operationele taken en verantwoordelijkheden van de IV naar één of meerdere OIV’s. Dit kan bijvoorbeeld op basis van geografie of specifieke infrataken, zoals een distributieregio of district met één IV en een aantal OIV’s, die in één of meerdere gemeenten het operationeel beheer van het warmtevoorzieningssysteem tot hun verantwoordelijkheid hebben, inclusief onderhoud en storingsafhandeling.
De IV voert normaliter geen OIV-taken uit, maar heeft wel de kennis en het inzicht om deze taken te kunnen beoordelen.
Van de werkzaamheden aan het aan de IV toegewezen (deel van het) warmtevoorzieningssysteem wordt dus een aantal taken en verantwoordelijkheden aan een aantal OIV’s gedelegeerd. Deze OIV’s rapporteren aan genoemde IV en er vindt regelmatig onderling overleg plaats.
Het betreft hier altijd deelverantwoordelijkheden van een IV en omvat in alle gevallen ook de verantwoordelijkheid voor de continuïteit van het warmtevoorzieningssysteem.
De aanwijzing van de OIV door de directie vindt plaats met instemming van de betrokken IV.
Het delegeren van (delen van) de operationele installatieverantwoordelijkheid naar bijvoorbeeld een VP is niet mogelijk. Overdracht van operationele installatieverantwoordelijkheden dient zoveel mogelijk te worden beperkt. In het geval van bijvoorbeeld storingsdienst, ziekte of verlof is het alleen mogelijk dat een OIV zijn verantwoordelijkheid overdraagt aan een andere OIV binnen het door één IV beheerde gebied, mits die andere OIV voldoende kennis heeft van het over te dragen warmtevoorzieningssysteem en deze overdracht wordt uitgevoerd volgens een door de IV vastgestelde procedure. Bij overdracht van de verantwoordelijkheid van de ene naar de andere OIV dient alle noodzakelijke informatie, zoals de netsituatie en de bedrijfstoestand, te worden overgedragen. Tevens dient het meldpunt te worden geïnformeerd.
Indien in bepaalde (kleinere) warmtebedrijven geen OIV’s worden aangewezen, is er geen sprake van delegatie van IV-taken. Alle bij de OIV genoemde taken behoren hier tot de taken van de IV. Bij deze warmtebedrijven dient men, zowel in de tekst van de VeWa als in de bijlagen (onder andere in de processchema’s), de term OIV te lezen als IV.
3.6.3 Werkverantwoordelijke (WV)
Een werkverantwoordelijke (WV) is iemand die is aangewezen als direct verantwoordelijk persoon voor de leiding over en een veilig verloop van de uitvoerende werkzaamheden.
Dit betekent dat deze persoon intensief betrokken is bij alle uit te voeren werken, maar bij voorkeur niet zelf deelneemt aan uitvoerende activiteiten. De WV kan wel zelf bedieningshandelingen verrichten of veiligheidsmaatregelen treffen, maar mag verder niet actief uitvoerend betrokken zijn bij uitvoerende werkzaamheden. Hij mag dus geen deel uitmaken van groepen uitvoerende medewerkers.
De WV dient, conform het betreffende werkplan, wel in een aantal situaties op de werkplek aanwezig te zijn voor het houden van toezicht. Ook zal de WV regelmatig de werkplekken op risico’s en veiligheid moeten controleren.
Delegatie van de werkverantwoordelijkheid is niet mogelijk. Overdracht van verantwoordelijkheden dient zoveel mogelijk te worden beperkt. In het geval van bijvoorbeeld storingsdienst, ziekte of verlof is het alleen mogelijk dat een WV zijn verantwoordelijkheid overdraagt aan een andere WV, volgens een door de IV vastgestelde procedure. Als de verantwoordelijkheid voor een werk wordt overgedragen van de ene naar de andere WV, dient zowel de OIV of het meldpunt en het betrokken personeel daarover te worden geïnformeerd. Bij deze overdrachten tussen WV’s dient alle noodzakelijke informatie te worden overgedragen.
3.6.4 Allround vakbekwaam persoon (AVP)
Een allround vakbekwaam persoon (AVP) is iemand met relevante opleiding en ervaring die is aangewezen om in opdracht de volgende werkzaamheden te verrichten:
- alle warmtetechnische werkzaamheden (HWW + MWW + BWW);
- alle niet-warmtetechnische werkzaamheden (NWW);
- alle bedieningshandelingen (HBH + MBH + BBH);
- alle veiligheidsmaatregelen nemen.
3.6.5 Vakbekwaam persoon (VP)
Een vakbekwaam persoon (VP) is iemand met relevante opleiding en ervaring die is aangewezen om in opdracht de volgende werkzaamheden te verrichten:
- MT-warmtetechnische werkzaamheden (MWW);
- beperkte warmtetechnische werkzaamheden (BWW);
- niet-warmtetechnische werkzaamheden (NWW);
- MT-bedieningshandelingen (MBH);
- beperkte bedieningshandelingen (BBH);
- bijbehorende veiligheidsmaatregelen nemen.
Onder voorwaarden mag een vakbekwaam persoon ook alle HT-warmtetechnische werkzaamheden (HWW) en HT-bedieningshandelingen (HBH) uitvoeren. De WV moet hiervoor opdracht geven en de werkzaamheden moeten plaatsvinden onder leiding van minimaal een tot ploegleider aangewezen AVP.
3.6.6 Ploegleider (PL)
Een ploegleider (PL) is een allround vakbekwaam persoon of een vakbekwaam persoon die ter plaatse met de leiding van de werkzaamheden is belast. Voorwaarde hierbij is dat er directe communicatie mogelijk is tussen de PL en de betrokken uitvoerenden: dus binnen gehoorafstand zonder hulpmiddelen.
De aanwijzing PL is, in tegenstelling tot de andere aanwijzingen, geen vaste aanwijzing, maar wordt per werk door de WV toegekend. Alle betrokkenen dienen hiervan op de hoogte te worden gebracht. De aanwijzing PL wordt schriftelijk vastgelegd, bijvoorbeeld in het werkplan.
3.6.7 Voldoende onderricht persoon (VOP)
Een voldoende onderricht persoon (VOP) is iemand die voldoende is geïnstrueerd om gevaren, die door warm water kunnen worden veroorzaakt, te herkennen en te voorkomen. Een VOP is aangewezen om in opdracht de volgende taken te verrichten:
- beperkte warmtetechnische werkzaamheden (BWW);
- niet-warmtetechnische werkzaamheden (NWW);
- beperkte bedieningshandelingen (BBH);
- veiligheidsmaatregelen en metingen ten behoeve van beperkte warmtetechnische werkzaamheden (BWW).
Onder leiding van minimaal een tot PL aangewezen VP mag een VOP:
- alle MT-warmtetechnische werkzaamheden (MWW) uitvoeren;
- MT-bedieningshandelingen (MBH) verrichten.
De WV moet hiervoor opdracht geven.
Onder leiding van minimaal een tot PL aangewezen AVP mag een VOP:
- alle HT-warmtetechnische werkzaamheden (HWW) uitvoeren;
- HT-bedieningshandelingen (HBH) verrichten.
De WV moet hiervoor opdracht geven.
3.6.8 Voldoende onderricht persoon toeganghebbend (VOPT)
Een voldoende onderricht persoon toeganghebbend (VOPT) is iemand die voldoende is geïnstrueerd om gevaren, die door warm water kunnen worden veroorzaakt, te herkennen en te voorkomen. Een VOPT is aangewezen om in opdracht niet-warmtetechnische werkzaamheden (NWW) te verrichten. In afwijking van hetgeen genoemd is in artikel 3.6 mag een VOPT-aanwijzing uitgeschreven worden door een OIV-er of een WV-er.
3.6.9 Leek
Een leek is een persoon zonder aanwijzing in het kader van de VeWa. Dit kan zowel een eigen medewerker als een medewerker van derden zijn.
3.6.10 Overzicht werkzaamheden en minimale aanwijzingen
Aan de soort werkzaamheden aan, met of nabij warmtesystemen zijn, zoals hiervoor beschreven, bepaalde aanwijzingen verbonden. De volgende tabel geeft een overzicht van de minimale VeWa-aanwijzing waarover iemand moet beschikken om een bepaald soort werkzaamheden te mogen uitvoeren.
Tabel 3.1 Minimale aanwijzing voor de uitvoerende medewerker
IV | OIV | WV | AVP (PL) | VP (PL) | VOP | VOPT | Leek | |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
HWW | X | |||||||
MWW | X | X | ||||||
BWW | X | X | X | |||||
NWW | X | X | X | X | ||||
AW | X | X | X | X | X | |||
HBH | X | X | X | |||||
MBH | X | X | X | X | ||||
BBH | X * | X | X | X | X |
* Betreft een beperkte raamopdracht
4.1 Verplichtingen
Een ieder is verplicht zich te houden aan de VeWa en de voorgeschreven volgorde van de procesgang. Deze procesgang is omschreven in artikel 8. (Beschrijving processchema’s) en is geïllustreerd in bijlage 3.1 (Processchema activiteiten via werkplan) en bijlage 3.2 (Processchema activiteiten via raamopdracht).
4.1.1 Verplichtingen directie
De directie verplicht zich ertoe dat:
- erop wordt toegezien dat alle procedures strikt worden nageleefd;
- al het personeel dat wordt betrokken bij de werkzaamheden aan, met of nabij warmtevoorzieningssystemen, periodiek wordt geïnstrueerd over de veiligheidseisen, veiligheidsregels en veiligheidswerkinstructies, zoals die gelden voor de werkzaamheden;
- de benodigde middelen worden verstrekt of verkrijgbaar zijn;
- slechts één persoon met één en dezelfde opdracht wordt belast;
- de in de VeWa beschreven verantwoordelijkheden eenduidig bij personen worden belegd.
Bovengenoemde verplichtingen gelden voor de directies van warmtebedrijven en voor de directies van aannemersbedrijven die in opdracht van deze warmtebedrijven werken, voor hun eigen medewerkers.
4.1.2 Verplichtingen medewerker
De medewerker is verplicht:
- zich te houden aan de eisen, regels en instructies die zijn vastgesteld;
- mee te werken aan het in goede staat houden van de warmtevoorzieningssystemen;
- zich voorafgaand aan de uitvoering van activiteiten ervan te overtuigen dat hij veilig kan werken;
- de beschermingen, blokkeringsmiddelen, opschriften, waarschuwings- en verbodsborden, leiding- en afsluiterschema’s en dergelijke in goede staat te houden;
- de verstrekte gereedschappen, meetapparatuur, persoonlijke en algemene beschermingsmiddelen in goede staat te houden;
- voorzichtig en zorgvuldig te werk te gaan en zodanig te handelen dat geen gevaar ontstaat;
- de beschikbaar gestelde (veiligheids)hulpmiddelen en persoonlijke beschermingsmiddelen te gebruiken;
- erop toe te zien dat anderen geen gevaren kunnen veroorzaken;
- de voorgeschreven veiligheidskleding te dragen;
- bij iedere leiding te handelen alsof deze onder druk staat, tenzij hij zich ervan heeft overtuigd dat deze leiding drukloos is, beveiligd is en niet ongewild onder druk kan komen te staan.
4.1.3 Overige verplichtingen
Zijn er situaties bekend die een ongeval of een storing kunnen veroorzaken of reeds hebben veroorzaakt? Dan is men, afhankelijk van de aanwijzing, verplicht onmiddellijk deze situatie of storing op te heffen en dit te melden aan de OIV of WV en aan de Arbo-instantie binnen het bedrijf.
Men is niet verplicht een opdracht uit te voeren als de indruk bestaat dat dit uit het oogpunt van veiligheid en/of gezondheid onverantwoord is. In dat geval heeft men het recht de opdracht niet uit te voeren. Dit moet dan wel direct worden gemeld aan de opdrachtgever. De opdrachtgever is in alle gevallen de OIV of WV.
Indien omstandigheden dwingen tot het wijzigen van (delen van) een warmtevoorzieningssysteem, dan moet dit gebeuren volgens de dan geldende normen en/of richtlijnen.
4.2 Opdrachten en informatieoverdracht
4.2.1 Opdrachten aan aannemingsbedrijven
Opdrachten van een warmtebedrijf aan een aannemingsbedrijf komen tot stand op basis van een overeenkomst tot aanneming van werk, waarbij bestek(ken) en voorwaarden van toepassing zijn verklaard. In dit bestek/deze bestekken zijn onder meer richtlijnen en (veiligheids)eisen gesteld:
- in het kader van het Arbo- en milieuzorgsysteem;
- in het kader van de relevante (veiligheids)regelgeving, onder andere VeWa;
- met betrekking tot de kwalificaties van medewerkers;
- met betrekking tot bepaalde montagevoorschriften;
- met betrekking tot Veiligheids-, Gezondheids- & Milieuplannen (VGM-plannen).
Op grond hiervan wordt door het warmtebedrijf niet getreden in de verantwoordelijkheden van de werkgever en werknemer van dat aannemingsbedrijf, zoals die bijvoorbeeld volgens de Arbowetgeving zijn vastgelegd. Opdrachten van een warmtebedrijf worden gegeven onder de voorwaarde dat de werkgever en werknemer van dat aannemingsbedrijf aan bovengenoemde richtlijnen en (veiligheids)eisen voldoen.
4.2.2 Opdrachten binnen de VeWa
Met uitzondering van het voorgaande artikel 4.2.1 gebruiken we in deze VeWa het begrip ‘opdrachten’ alleen voor specifieke opdrachten in het kader van die VeWa. Dit kunnen opdrachten zijn via of binnen een werkplan of een raamopdracht. Dit geldt ook voor de begrippen ‘opdrachtgever’ en ‘opdrachtnemer’.
Binnen de regelgeving van de VeWa is algemeen van toepassing dat een opdrachtgever verantwoordelijk is voor:
- de juiste inhoud van de opdracht en de daarbij verstrekte informatie;
- de controle op de uitvoering van de opdracht, voor zover dit redelijkerwijs kan worden verlangd;
- het feit dat opdrachten worden gegeven binnen het kader van de bevoegdheden van zowel de opdrachtgever als de ontvanger van de opdracht.
De opdrachtontvanger is verantwoordelijk voor:
- de informatie die door de opdrachtontvanger aan opdrachtgever wordt gegeven en op grond waarvan de opdracht wordt bepaald of mede wordt bepaald;
- het nagaan van de juistheid van een ontvangen opdracht, binnen de bevoegdheden en het kennisniveau van de opdrachtontvanger;
- het niet overschrijden van de grenzen van de opdracht;
- het feit dat opdrachten worden gegeven binnen het kader van de bevoegdheden van zowel de opdrachtgever als de ontvanger van de opdracht.
4.2.3 Informatieoverdracht
Om fouten bij de mondelinge overbrenging van informatie te voorkomen, moet de ontvanger de informatie naar de verzender herhalen. De verzender moet bevestigen dat de informatie juist is ontvangen en begrepen.
Bij wijzigingen van de bedrijfstoestand die van invloed zijn of kunnen zijn op de veiligheid op de werkplek, dient de WV of de leidinggevende op de werkplek de betrokken uitvoerenden hierover te informeren.
Indien er handelingen in het warmtevoorzieningssysteem verricht (gaan) worden die alarmsignalen kunnen genereren, is men verplicht dit vooraf door te geven aan de ontvanger(s) daarvan.
Toestemming om met de werkzaamheden te beginnen en het warmtevoorzieningssysteem na voltooide werkzaamheden weer in bedrijf te nemen, mag niet worden gegeven door signalen of op grond van een vooraf afgesproken tijdsverloop.
4.2.4 Activiteiten door aannemings- en installatiebedrijven
In toenemende mate voeren aannemings- en installatiebedrijven (delen van) werkzaamheden uit in opdracht van de warmtebedrijven. Hierbij dienen eenduidige afspraken te worden gemaakt over de verantwoordelijkheid voor het veilig werken.
De volgende documenten lenen zich hiervoor:
- overeenkomst tot aanneming werk, met bijbehorende bestek(ken) en voorwaarden;
- Veiligheids-, Gezondheids-, & Milieuplannen (VGM-plannen);
- VeWa-werkplannen;
- VCA Handboek;
- VeWa-raamopdrachten.
Het WV-schap kan voor (delen van) de werkzaamheden/projecten worden belegd bij een aannemings- of installatiebedrijf, mits vooraf eenduidig is vastgelegd:
- wie verantwoordelijk is voor het veilig werken bij welk deel van de werkzaamheden: het één-kapitein-op-het-schip-principe;
- dat de overdracht van de verantwoordelijkheid voor het veilig werken tijdens in uitvoering zijnde werkzaamheden tussen functionarissen, WV en/of PL, van verschillende bedrijven wordt gedocumenteerd. De bedrijfstoestand bij overdracht wordt voor aanvang van het werk vastgelegd. Het akkoord voor overdracht van de WV en/of PL van het leverende en het ontvangende bedrijf wordt op het moment van overdracht vastgelegd.
Ieder warmtebedrijf maakt hierover per project of structureel afspraken met de voor hem werkende aannemings- en installatiebedrijven.
4.3 Indeling warmtevoorzieningssystemen
Warmtevoorzieningssystemen zijn in twee categorieën in te delen, zoals vermeld in artikel 2.5 (Warmtevoorzieningssysteem) en uitgewerkt in bijlage 6. (Diverse vormen van warmtevoorzieningssystemen). Deze indeling geldt voor alle systemen die onder de VeWa vallen, dus ook voor koudevoorzieningssystemen.
Op basis van bijlage 6. dient een IV deze indeling toe te passen op de onder zijn verantwoordelijkheid vallende warmtevoorzieningssystemen. De genoemde grenswaarde van 100 oC is de bedrijfstemperatuur waarop de betreffende systemen maximaal worden bedreven.
Bij de indeling kan een IV:
- maximaal 10% van de genoemde grenswaarde (bedrijfstemperatuur) afwijken;
- systemen alleen in een lagere categorie indelen indien dit met aanvullende voorwaarden en een extra taakrisicoanalyse gepaard gaat;
- systemen in alle gevallen in een hogere categorie indelen dan de genoemde grenswaarde aangeeft, bijvoorbeeld op grond van complexiteit of hogere druk.
4.4 Risico-inventarisatie en maatregelen
4.4.1 Algemeen
De risico’s en de te nemen veiligheidsmaatregelen dienen in een werkplan of in een raamopdracht te zijn beschreven.
Zie hiervoor ook de bedrijfsprocedure.
Opdrachten tot het nemen van veiligheidsmaatregelen mogen uitsluitend worden gegeven door of namens een WV. Wanneer dit binnen het kader van zijn opdracht en de werkzaamheden valt, is ook een PL hiertoe gerechtigd.
Veiligheidsmaatregelen ten behoeve van zowel warmtetechnische als niet-warmtetechnische werkzaamheden mogen uitsluitend worden getroffen door een WV. In opdracht kan dit ook door een (A)VP of VOP gebeuren indien de werkzaamheden dit naar het oordeel van de WV toelaten en de betreffende aanwijzing toereikend is.
Iedere individuele medewerker dient erop toe te zien en is er verantwoordelijk voor dat de juiste persoonlijke beschermingsmiddelen worden toegepast en op een juiste wijze worden gebruikt.
4.4.2 Veiligheidsmaatregelen (VM)
Veiligheidsmaatregelen (VM) zijn maatregelen ter voorkoming van letsel of schade bij het verrichten van warmtetechnische en niet-warmtetechnische werkzaamheden, bedieningshandelingen of hieraan gerelateerde andere werkzaamheden (AW).
Hiertoe behoren onder meer de veiligheidsmaatregelen zoals weergegeven in de volgende tabel 4.1.
Veiligheidsmaatregelen (VM) | |
---|---|
Omgeving en werkplek |
|
Werkzaamheden |
|
Bediening |
|
4.4.3 Werkplek
Bij alle delen van een warmtevoorzieningssysteem waaraan, waarmee of in de nabijheid waarvan werkzaamheden worden uitgevoerd, moet voldoende ruimte zijn om veilig te kunnen werken.
De werkplek moet:
- goed toegankelijk zijn;
- voldoende zijn verlicht;
- adequaat zijn afgeschermd of afgezet.
Zie ook de CROW-voorschriften en bijlage 1. (Normen met betrekking tot warmtevoorzieningssystemen).
De afmetingen van putten en sleuven moeten zodanig ruim zijn dat voldoende werkruimte beschikbaar is. Putten en sleuven moeten zijn voorzien van adequate vluchtwegen, zoals ladders of een getrapt talud, en de zijkanten mogen niet kunnen instorten. Daarnaast dienen putten voldoende droog te zijn: er mag geen sprake zijn van een aaneengesloten wateroppervlak.
Overige eisen kunnen in bedrijfsinstructies zijn opgenomen.
Grondwerkzaamheden, inclusief het werken bij vervuilde grond, dienen volgens de geldende wet- en regelgeving te worden uitgevoerd.
Zie ook de lijst met normen in bijlage 1.
Er moeten geschikte voorzorgsmaatregelen worden getroffen ter voorkoming van letsel aan personen en materiële schade door andere mogelijke gevaren. Hiertoe behoren het nemen van de juiste persoonlijke veiligheidsmaatregelen en het toepassen van de juiste persoonlijke beschermingsmiddelen. Tevens moeten er maatregelen zijn genomen om omstanders op voldoende afstand te houden.
Deuren, deksels, hekken en dergelijke, waarachter zich delen van de warmtetechnische installatie bevinden, mogen slechts geopend worden en geopend zijn als dit vanwege veiligheidsredenen en/of voor het uitvoeren van de werkzaamheden noodzakelijk is.
Een warmtetechnische bedrijfsruimte mag niet anders worden gebruikt als waarvoor deze bestemd is.
Voor warmtevoorzieningssystemen en delen van warmtevoorzieningssystemen die niet mogen worden gebruikt omdat ze niet veilig zijn, moet worden voorkomen dat ze onbedoeld in bedrijf kunnen worden genomen.
Ten aanzien van besloten ruimten, zoals kruipruimten, gelden aanvullende eisen. Deze dienen op grond van de wetgeving door het bedrijf nader te worden vastgesteld.
4.4.4 Externe hulpdiensten
In voorkomende gevallen kan het noodzakelijk zijn dat de politie en/of brandweer wordt ingeschakeld. Het inschakelen van hulpdiensten is ter beoordeling van de OIV of WV, en in uitzonderlijke situaties ook door andere medewerkers.
Het inschakelen van externe hulpdiensten voor acute hulpverlening bij calamiteiten op de werkplek is ter beoordeling van degene die op de werkplek de leiding heeft, en in uitzonderlijke situaties ook door andere medewerkers.
Zie hiervoor ook de betreffende bedrijfsprocedure en/of het calamiteitenplan.
4.5 Werkplan (WP)
Een werkplan (WP) is een omschrijving van de uit te voeren werkzaamheden, waarin ook de relevante uitvoeringstechnische en veiligheidstechnische zaken zijn vastgelegd.
Een werkplan bestaat uit verschillende onderdelen, die we in de volgende tabel belichten.
Het veiligheidsplan en het uitvoeringsplan kunnen volledig zijn uitgeschreven. Het is ook mogelijk dat beide beperkt blijven tot verwijzingen naar van toepassing zijnde procedures, werkinstructies, montagevoorschriften, veiligheidsvoorschriften of naar gegevens in bijvoorbeeld een projectmap.
Hoe uitgebreid het werkplan is, wordt per warmtebedrijf bepaald en nader aangegeven in een procedure. Dit geldt ook voor de handelwijze met betrekking tot werkplannen bij storingen.
Bij het opstellen van het werkplan dient men rekening te houden met onder andere de continuïteit van de warmtelevering, de eventuele uitwijkmogelijkheden bij het optreden van onvoorziene gebeurtenissen en de mogelijkheid van drukverlaging.
Alle noodzakelijke informatie, mede ten behoeve van een veilige bedrijfsvoering, dient aan alle betrokkenen te worden overgebracht. Daarom dient het werkplan voor aanvang van de werkzaamheden in het bezit te zijn van de uitvoerende, indien individueel aanwezig, of, bij aanwezigheid van meerdere personen, de leidinggevende op de werkplek. De inhoud van het werkplan dient voor aanvang van de werkzaamheden en/of handelingen aan alle uitvoerenden bekend te zijn gemaakt.
Het werkplan dient voorafgaand aan de werkzaamheden/handelingen aan het meldpunt ter beschikking te worden gesteld.
Tabel 4.2 Wat staat er in een werkplan?
Onderdeel | Toelichting |
---|---|
1. Het algemene deel | Hierin staan onder meer: de locatie en de uitvoeringsdatum van de uit te voeren warmtetechnische en niet-warmtetechnische werkzaamheden en bedieningshandelingen; een korte omschrijving van de werkzaamheden; de namen van de uitvoerende bedrijven en de V&G-coördinator en het telefoonnummer van het meldpunt |
2. Het veiligheidsplan | Hierin worden de van toepassing zijnde VWI’s aangekruist en overige veiligheidswerkinstructies en aandachtspunten beschreven, evenals de terugkoppelmomenten |
3. Het bedieningsplan – uit bedrijf nemen | Indien relevant is een bedieningsplan opgenomen. Hierin staan de uit te voeren bedieningshandelingen en de gewenste bedrijfssituatie na uitvoering van de bedieningen beschreven
Zie ook artikel 2.16 en 2.36 t/m 2.39 van artikel 2. ‘Begrippen, termen en definities’ |
4. Het uitvoeringsplan | Hierin staan de uit te voeren werkzaamheden |
5. Het bedieningsplan – in bedrijf nemen | Indien relevant is een bedieningsplan opgenomen. Hierin staan de uit te voeren bedieningshandelingen beschreven en de gewenste bedrijfssituatie na uitvoering van de werkzaamheden en bedieningen
Zie ook artikel 2.16 en 2.36 t/m 2.39 |
6. Startwerkvergadering | Hier staan de namen en aanwijzingen van de betrokken medewerkers vermeld, evenals speciale aandachtspunten uit de vergadering |
7. De ondertekening | Door WV en OIV en eventueel PL |
Zie ook het processchema in bijlage 3.1 (Processchema activiteiten via werkplan).
Conform de wettelijke regels dient men een werkplan tot vijf jaar na uitvoering te bewaren.
Zie ook bijlage 7. (Voorbeeld werkplan).
bijlage 7. is een voorbeelddocument dat naar behoefte kan worden aangepast of uitgebreid, afhankelijk van de uit te voeren activiteiten en de volgorde ervan. Daarbij is het mogelijk dat een aantal onderdelen, bijvoorbeeld het bedieningsplan en het uitvoeringsplan, meerdere keren na elkaar voorkomt.
4.6 Raamopdracht (RO)
Een raamopdracht (RO) is een opdracht voor een bepaalde tijd, van maximaal 1 jaar, en geldt voor een aantal overzichtelijke en regelmatig terugkerende handelingen of werkzaamheden. Hierbij mag geen sprake zijn van afwijkende situaties of omstandigheden, voor zover deze niet zijn beschreven in die raamopdracht of de bijbehorende werkinstructie.
Een raamopdracht is mogelijk voor:
- de meeste niet-warmtetechnische werkzaamheden;
- de meeste beperkte bedieningshandelingen en de meeste beperkte warmtetechnische werkzaamheden;
- een aantal MT-bedieningshandelingen en een aantal MT-warmtetechnische werkzaamheden;
- bij uitzondering: een aantal HT-bedieningshandelingen en een aantal HT-warmtetechnische werkzaamheden.
Dit is inclusief de bijbehorende veiligheidsmaatregelen.
Een nadere invulling van voorgaande is vastgelegd in bijlage 5.1 (Verdeling activiteiten en aanwijzingen). In deze bijlage is in de kolom ‘via RO’ met ‘x’ aangegeven welke activiteit via een raamopdracht mag worden uitgevoerd. Indien hier ‘(x)’ staat vermeld, is dit afhankelijk van hetgeen in de bijbehorende veiligheidswerkinstructie is bepaald en door de IV is goedgekeurd.
In een raamopdracht wordt verwezen naar van toepassing zijnde werkinstructies of veiligheidsvoorschriften, zonder dat de plaats en het tijdstip van de werkzaamheden en/of bedieningshandelingen daarbij worden vastgelegd. De genoemde werkzaamheden/handelingen mogen alleen via een raamopdracht worden uitgevoerd als voldaan wordt aan de voorwaarden in deze werkinstructies/veiligheidsvoorschriften.
Een raamopdracht is op naam van de uitvoerende medewerker gesteld.
Het opstellen en verstrekken van een raamopdracht gebeurt door de WV. De WV is verantwoordelijk voor de werkzaamheden.
Zie verder hiervoor de bedrijfsprocedure.
Een door de WV uitgegeven raamopdracht dient altijd ter kennisgeving aan de OIV te worden gebracht.
Conform de wettelijke regels dient men een raamopdracht tot vijf jaar na uitvoering te bewaren.
De gang van zaken met betrekking tot werkzaamheden en/of handelingen bij raamopdrachten is nader verduidelijkt in bijlage 3.2 (Processchema activiteiten via raamopdracht) en in artikel 8. (Beschrijving processchema’s).
Zie ook bijlage 8. (Voorbeeld raamopdracht).
4.7 Toezicht
4.7.1 Leidinggevend toezicht
Leidinggevend toezicht is het regelen en controleren van de uitvoering van activiteiten, waarbij de verantwoordelijkheid op de werkplek bij de toezichthouder ligt. De mate van toezicht dient in overeenstemming te zijn met de gecompliceerdheid van de werkzaamheden en/of de hoogte van de druk en temperatuur. De toezichthouder is meestal de WV. Hij moet aandacht schenken aan en rekening houden met de omgevingsinvloeden op de werkplek.
De toezichthouder mag zelf niet deelnemen aan de uitvoering van de werkzaamheden.
Het toezicht is te onderscheiden naar voortdurend toezicht en regelmatig toezicht.
- Bij voortdurend toezicht is de toezichthouder ononderbroken op de werkplek aanwezig. Dit betekent onder andere dat de werkzaamheden moeten worden gestaakt bij onderbreking van het toezicht.
- Bij regelmatig toezicht is de toezichthouder met tussenpozen op de werkplek aanwezig, met een door de WV te bepalen frequentie. De toezichthouder is in ieder geval aanwezig bij aanvang van de werkzaamheden. Bij tijdelijke afwezigheid van het toezicht kunnen de werkzaamheden gewoon doorgaan, mits er geen veiligheidsmaatregelen ongedaan worden gemaakt en er geen (warmtetechnische) gevaren kunnen ontstaan.
Toezicht op werkzaamheden mag worden gehouden door:
- een WV;
- een (A)VP;
- een VOP(T).
Een VOP(T) mag alleen toezicht houden op niet-warmtetechnische werkzaamheden (NWW) door leken. Hierbij geldt tevens de beperking dat dit toezicht uitsluitend betrekking mag hebben op werkzaamheden buiten de gevarenzone.
Indien leken onder toezicht werkzaamheden of handelingen verrichten, dienen zij vooraf te worden geïnstrueerd. De WV bepaalt de aard en inhoud van de instructie.
4.7.2 Controlerend toezicht
Controlerend toezicht is het controleren van de uitvoering van activiteiten zonder dat daarbij de verantwoordelijkheid op de werkplek wordt overgenomen. Controlerend toezicht is ‘een blik werpen in het lasgat’ zonder in te grijpen in de gang van zaken. De enige vorm van ingrijpen die is toegestaan, is het stopzetten van de werkzaamheden indien men grove nalatigheden en/of grote veiligheidsrisico’s constateert.
4.7.3 Mate en aard van het toezicht
Voor zover niet expliciet aangegeven, bepaalt de WV de mate en aard van het te houden toezicht. Hierbij moet hij minimaal de volgende aspecten bepalen:
- leidinggevend of controlerend toezicht;
- voortdurend of regelmatig toezicht;
- de aanwijzing van de toezichthouder.
Zie ook bijlage 5.2 (Matrix werkzaamheden, aanwijzingen en toezicht).
4.8 Asbest
Men dient zich te houden aan de regels zoals die zijn opgesteld in het Asbestverwijderingsbesluit 2005. Dit besluit is een aanvulling op de reeds bestaande regels in het/de:
- Arbeidsomstandighedenbesluit (Arbobesluit);
- Arbeidsomstandighedenregeling (Arboregeling);
- Bouwbesluit 2012.
Ook voor werkzaamheden aan of met asbesthoudende pakkingen en ringen wordt verwezen naar dit besluit. De juiste handelingen en afhandeling dient elk bedrijf per situatie of per geval te bepalen, aan de hand van de actuele wetgeving en eigen bedrijfsspecifieke procedure met betrekking tot asbest.
Voor wat betreft werkzaamheden aan of met asbestcementleidingen wordt ook verwezen naar het boekwerkje ‘Veilig werken met asbestcementbuizen’. Dit is een gezamenlijke uitgave van VEWIN, EnergieNed, Stichting RIONED, GWWO/Bolegbo-vok, Arbouw, Bouw- en Houtbond FNV, Hout- en Bouwbond CNV en ABVA/KABO. Het boekwerkje bestaat uit de volgende onderdelen:
- voorlichtingsbrochure veilig werken met waterleiding-, gas- en rioolbuizen van asbestcement. Hierin wordt onder andere verwezen naar de ‘Vrijstellingsregeling slopen van asbest’;
- werkplan voor het verwijderen en afvoeren van asbestcementbuizen;
- werkwijzer voor het repareren en aanboren van asbestcementbuizen.
Dit geldt alleen als de asbestcementbuis mediumvoerend is en niet als mantelbuis gebruikt wordt.
4.9 Hygiënisch handelen met betrekking tot tapwater
Op tapwater zijn de voorschriften uit de Drinkwaterwet van toepassing, met name in relatie tot de kwaliteit van het water. Uitvoerenden dienen bij het uitvoeren van de betreffende activiteiten aan deze wet te voldoen.
4.10 Tekeningen en documenten
De opbouw en technische gegevens van het warmtevoorzieningssysteem moeten in detail zijn vastgelegd in tekeningen, op beheerkaarten of in een (geautomatiseerd) informatiesysteem. Deze gegevens moeten actueel worden gehouden en dienen beschikbaar te zijn op kantoor en bij de personen die de werkzaamheden uitvoeren.
Vastlegging op andere wijze, bijvoorbeeld in schetsen, is toegestaan, mits deze vorm van vastlegging actueel is en beschikbaar is voor de uitvoerende medewerkers.
Om storingen te kunnen verhelpen, moeten van elke installatie/elk station/alle ondergrondse leidingen direct bijgewerkte, eenvoudige en duidelijke schema’s beschikbaar zijn, met opgave van:
- de locatie van de aanwezige afsluiters;
- de toelaatbare en ingestelde druk;
- de apparatuurkenmerken.
Beschikbaarheid, locatie en juistheid van bovengenoemde documenten valt onder de verantwoordelijkheid van de (O)IV.
Gereedschappen, hulpmiddelen en (persoonlijke) beschermingsmiddelen moeten voldoen aan relevante, in Nederland geaccepteerde, normen. Ze moeten worden toegepast volgens de aanwijzingen en/of richtlijnen van de fabrikant of leverancier.
Voor een veilige bedrijfsvoering of voor veilig werken aan, met of nabij warmtetechnische installaties moeten de gereedschappen, hulpmiddelen en (persoonlijke) beschermingsmiddelen die worden gebruikt:
- geschikt zijn voor die toepassing;
- op de juiste wijze worden gebruikt;
- op de juiste wijze worden onderhouden.
5.1 Persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM)
De werkgever verstrekt de persoonlijke beschermingsmiddelen. De uitvoerende werknemer is zelf verantwoordelijk voor het (juiste) gebruik.
Bij het uitvoeren van werkzaamheden aan het warmtevoorzieningssysteem dienen de personen die met deze werkzaamheden belast zijn minimaal de beschikking te hebben over:
- vlamvertragende, lichaamsbedekkende veiligheidskleding;
- veiligheidsschoeisel;
- een veiligheidshelm;
- een veiligheidsbril;
- handschoenen;
- een veiligheidsvest voor werken langs de weg;
- gehoorbescherming;
- een stofbril.
Bij het uitvoeren van laswerkzaamheden dient dit pakket minimaal te worden uitgebreid met:
- lashandschoenen;
- een lasschort;
- een laskap bij elektrisch lassen;
- een lasbril bij autogeen lassen.
In bijlage 9. (Voorschrift PBM’s) is het voorschrift PBM’s opgenomen. Het bedrijf dient zelf de uitwerking hiervan te bepalen.
5.2 Beschermingsmiddelen op of nabij de werkplek
Bij het uitvoeren van warmtetechnische werkzaamheden dienen de volgende beschermingsmiddelen op of nabij de werkplek aanwezig te zijn:
- EHBO-middelen;
- een middel om te koelen (bijvoorbeeld Burnshield);
- eventueel een brandblusser, afhankelijk van de werkzaamheden.
Verdere beschermingsmiddelen dienen per bedrijf nader te worden aangegeven.
5.3 Hulpmiddelen
De personen die de bedieningshandelingen in het warmtevoorzieningssysteem uitvoeren, dienen naast de benodigde PBM tevens de beschikking te hebben over:
- de nodige vergrendelingen en blokkeringen;
- de bordjes ‘NIET BEDIENEN’.
5.4 Controles en keuringen
Alle gereedschappen en (hulp)middelen dienen te voldoen aan de daarvoor geldende normen en keuringen.
5.4.1 Dagelijkse controle
De gebruiker moet de arbeidsmiddelen onmiddellijk voorafgaand aan ieder gebruik visueel en zo nodig functioneel controleren. Wanneer hij gebreken constateert die gevaar voor de veiligheid kunnen opleveren, mag hij deze arbeidsmiddelen niet meer gebruiken.
5.4.2 Periodieke controle, keuring
Naast de dagelijkse controle door de gebruiker moeten de arbeidsmiddelen jaarlijks worden gecontroleerd, of zo vaak als het gebruik daartoe aanleiding geeft.
Voor zover dit voor een correct gebruik en het behoud van de betreffende middelen relevant is, moeten de volgende zaken worden gespecificeerd:
- de eigenschappen;
- het gebruik;
- de opslag;
- het onderhoud;
- de transportmethode;
- de inspecties van de gereedschappen, hulpmiddelen en (persoonlijke) beschermingsmiddelen.
Bij de controle moet men rekening houden met de relevante landelijke of internationaal genormeerde (keurings)voorschriften.
Werkgevers zijn verplicht een keuringsprogramma te hebben en uit te (laten) voeren.
6.1 Indeling bedieningshandelingen en aanwijzingen
In bijlage 5.1 (Verdeling activiteiten en aanwijzingen) zijn de bedieningshandelingen in verschillende categorieën ingedeeld. In deze bijlage staat de vereiste aanwijzing per categorie aangegeven. Deze aanwijzing heeft betrekking op de persoon die de genoemde activiteit zelfstandig uitvoert. Het is toegestaan dat onder zijn/haar leiding of toezicht personen met een lagere of geen aanwijzing daarbij assisteren. Deze personen moeten zich wel houden aan datgene wat in de betreffende werkinstructie wordt bepaald en de WV moet hiervoor opdracht hebben gegeven.
Bedieningshandeling | Uitvoerende |
---|---|
HT-bedieningshandelingen (HBH) | OIV, WV of AVP |
MT-bedieningshandelingen (MBH) | Minimaal een VP |
Beperkte bedieningshandelingen (BBH) | Minimaal een VOP |
Een IV kan altijd bedieningshandelingen in een hogere categorie indelen dan in bijlage 5.1 is aangegeven, bijvoorbeeld vanwege complexiteit of hogere druk.
6.2 Opdrachten
De opdrachtgever, WV of OIV, is verantwoordelijk voor alle bedieningshandelingen. Voor alle bedieningshandelingen in het warmtevoorzieningssysteem dient een opdracht te worden gegeven. Dit gebeurt via een bedieningsplan (onderdeel van een werkplan) of een raamopdracht.
Opdrachten die een PL geeft, moeten vallen binnen het kader van de opdracht die is gegeven door de WV of OIV.
6.3 Uitvoering via bedieningsplan
HT- en MT-bedieningshandelingen (HBH en MBH) worden in principe uitgevoerd volgens een bedieningsplan. Dit bedieningsplan is onderdeel van een werkplan. Op bedieningshandelingen is ook artikel 7.3 (Uitvoering via werkplan) van toepassing. In het bedieningsplan moeten de te bedienen afsluiters met nummers worden benoemd. Deze nummers moeten op de tekening staan.
6.4 Uitvoering via raamopdracht
Op basis van bijlage 5.1 en artikel 4.6 (Raamopdracht) kan een IV bepalen welke activiteiten ook via een raamopdracht mogen worden uitgevoerd. Dit dient in een bedrijfsprocedure te worden vastgelegd. De raamopdrachten worden verstrekt door de WV en hij dient de betrokken OIV(’s) hierover te informeren. De WV is verantwoordelijk voor de juiste naleving van de raamopdracht, dus voor een veilig verloop ervan. Daarnaast is iedereen met een aanwijzing verantwoordelijk voor het veilige verloop van zijn deel van de activiteiten. Dit geldt ook voor in opdracht werkende derden.
Activiteiten via een raamopdracht kunnen door meerdere personen met een aanwijzing worden uitgevoerd. In dat geval is de persoon met de hoogste aanwijzing, VP of AVP, de ploegleider. Bij gelijke aanwijzingen dienen deze uitvoerenden, VP of AVP, zelf vooraf te bepalen wie de rol van PL gaat vervullen.
6.5 Risico’s en veiligheidsmaatregelen
Het vakkundig bedienen van afsluiters vraagt om netkennis en (basis)kennis van:
- de verschillende typen afsluiters;
- de werking van de verschillende typen afsluiters;
- de volgorde van handelen;
- de bijbehorende risico’s.
Bij het bedienen van afsluiters loop je, mede afhankelijk van temperatuur en druk, risico op brandwonden door vrijkomend(e) stoom of heet water als gevolg van:
- ontoelaatbare materiaalspanningen en leidingbreuk door waterslag;
- stoomvorming door te snelle drukdaling;
- lekkage.
Deze risico’s worden verkleind door in de juiste volgorde te handelen en de afsluiters correct te bedienen.
Vóór of tijdens de bediening van een afsluiter dient te worden gecontroleerd of deze:
- veilig te bereiken is;
- in goede staat is;
- gangbaar is en zonder brute kracht kan worden bediend, eventueel met behulp van geschikte hulpmiddelen;
- geen lekkages vertoont.
Het bedienen zelf dient langzaam te gebeuren. Dit mag eventueel met gebruik van een handwiel, een sleutel of een ander door de leverancier voorgeschreven hulpmiddel voor het bewuste type afsluiter. Het verlengen van gereedschap is verboden, met uitzondering van door de WV goedgekeurde, passende verlengstukken.
Als een afsluiter niet bediend mag worden om de veiligheid op de werkplek zeker te stellen, dan dient deze afsluiter te worden geblokkeerd. Hiermee wordt de ongewilde werking van de afsluiter voorkomen. Voorzie in dat geval de afsluiter van het bordje ‘NIET BEDIENEN’. Blokkeer daarnaast de afsluiter eventueel mechanisch.
Bij grondafsluiters kunnen ook kappen met de tekst ‘NIET BEDIENEN’ worden gebruikt.
6.6 Toezicht door WV
Het bedieningsplan is onderdeel van een werkplan. Op bedieningshandelingen is daarom artikel 7.5 (Toezicht door WV) ook van toepassing.
6.7 Registratie en melding
Vóór de daadwerkelijke uitvoering van bedieningsplannen moet de WV of de uitvoerende PL of AVP:
- een bedieningsadvies inwinnen,
- naar de actuele situatie informeren en
- de voorgenomen bedieningshandelingen melden aan het meldpunt dat de IV aangewezen heeft, indien dat in het werkplan is bepaald.
Dit hoeft in principe niet bij bedieningshandelingen volgens raamopdrachten.
Ná de daadwerkelijke uitvoering van bedieningsplannen moet de WV of de uitvoerende PL of AVP:
- de uitgevoerde bedieningshandelingen melden aan het meldpunt dat de IV aangewezen heeft, indien dat in het werkplan is bepaald.
Dit hoeft in principe niet bij bedieningshandelingen volgens raamopdrachten.
In het werkplan wordt het verplichte contact met het meldpunt vastgelegd. Contact dient in ieder geval plaats te vinden bij belangrijke onderbrekingen in de netsituatie. Andere verplichte contactmomenten zijn per warmtebedrijf nader te bepalen.
Het meldpunt wordt per warmtebedrijf geregeld en belegd, bijvoorbeeld bij één of meerdere OIV(’s) of bij een bedrijfsvoeringscentrum (BVC). De OIV dient op de hoogte te zijn van wijzigingen van de netsituatie.
Tijdelijke en belangrijke afwijkingen in het warmtevoorzieningssysteem moeten schriftelijk worden vastgelegd door de OIV of op een voor de OIV en WV toegankelijke plaats, zoals bijvoorbeeld het meldpunt, en wel:
- altijd bij afwijkingen in het HT- of MT-systeem;
- bij calamiteiten.
De OIV of het meldpunt dient ook te zorgen voor:
- registratie van meldingen met betrekking tot bedieningshandelingen;
- registratie van calamiteiten;
- vastlegging van de actuele netsituatie;
- het geven van informatie over de actuele netsituatie;
- het geven van informatie over bedieningshandelingen.
Medewerkers die zorgdragen voor bovengenoemde registratie en informatie dienen een voldoende vaktechnische opleiding te hebben doorlopen. Ze hoeven niet over een VeWa-aanwijzing te beschikken. Alleen als deze medewerkers door middel van bediening op afstand handelingen uitvoeren, dienen zij over een daartoe passende aanwijzing te beschikken.
7. Werkzaamheden
VEWA7.1 Indeling werkzaamheden en aanwijzingen
In bijlage 5.1 (Verdeling activiteiten en aanwijzingen) zijn de werkzaamheden in de diverse categorieën ingedeeld. De volgens deze bijlage vereiste aanwijzing per categorie heeft betrekking op de persoon die de genoemde activiteit zelfstandig uitvoert.
Het is daarbij toegestaan dat onder zijn/haar leiding personen met een lagere of geen aanwijzing daarbij assisteren, mits de WV hiertoe opdracht geeft en met inachtneming van hetgeen in de betreffende werkinstructie wordt bepaald.
Voor metingen en beproevingen geldt dezelfde verdeling in categorieën met de daarbij behorende benodigde aanwijzingen. In de betreffende veiligheidswerkinstructies kunnen zwaardere eisen zijn opgenomen.
Een IV kan altijd werkzaamheden in een hogere categorie indelen dan in bijlagen 5.1 en 5.2 (Matrix werkzaamheden, aanwijzingen en toezicht) is aangegeven, bijvoorbeeld op grond van complexiteit of hogere druk.
7.2 Opdrachten
Voor alle werkzaamheden in het warmtevoorzieningssysteem wordt opdracht gegeven via een werkplan of via een raamopdracht. Uitzondering hierop zijn enkele, door de IV vastgestelde, niet-warmtetechnische werkzaamheden (NWW) die zonder opdracht in VeWa-technische zin door een medewerker met een aanwijzing kunnen worden uitgevoerd. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het aflezen van meters. Ook voor andere werkzaamheden (AW) is opdracht in VeWa-technische zin niet noodzakelijk.
Opdrachten tot het verrichten van warmtetechnische werkzaamheden mogen uitsluitend worden gegeven door een WV of een PL. Opdrachten van een PL moeten vallen binnen het kader van de opdracht die is gegeven door de WV.
7.3 Uitvoering via werkplan
HT-warmtetechnische en MT-warmtetechnische werkzaamheden (HWW en MWW) worden normaliter op basis van een werkplan uitgevoerd.
De WV stelt het werkplan op, of laat het opstellen, en is verantwoordelijk voor:
· de juiste inhoud van het werkplan;
· de risico-inventarisatie;
· de te treffen veiligheidsmaatregelen.
De WV en OIV moeten beiden instemmen met de configuratie van de installatie en/of het leidingnet en de daartoe uit te voeren werkzaamheden. Daarom dient de WV het door hem opgestelde werkplan altijd ter goedkeuring aan de OIV voor te leggen. Bij onverwachte en/of afwijkende situaties die tijdens de uitvoering van het werkplan optreden, dient de WV overleg te plegen met de OIV.
Voordat met de werkzaamheden wordt begonnen, moet de WV de complexiteit ervan beoordelen, zodat de juiste (A)VP of VOP kan worden gekozen.
Bij het in opdracht geven van een werk dat door meerdere personen moet worden uitgevoerd, wijst de WV een PL aan. Een PL is bevoegd tot het geven van opdrachten als deze binnen het kader van zijn eigen opdracht vallen. De PL is op de werkplek verantwoordelijk voor het juist en veilig handelen van de ploegleden. Daarnaast is iedereen met een aanwijzing, ook in opdracht werkende derden, verantwoordelijk voor het veilige verloop van zijn deel van de werkzaamheden, die hij conform het werkplan moet uitvoeren.
Indien bij werkzaamheden in ploegverband geen tot PL aangewezen (A)VP aanwezig is, mogen er geen werkzaamheden worden verricht. Bij individuele werkzaamheden wordt uiteraard geen PL aangewezen. In dat geval is de met een opdracht belaste (A)VP of VOP verantwoordelijk voor de hem of haar opgedragen werkzaamheden en het veilige verloop daarvan. Indien in bepaalde gevallen twee personen met een VOP-aanwijzing op dezelfde werkplek werkzaamheden uitvoeren, kan er geen PL worden aangewezen. De WV zal beiden dan apart opdracht moeten geven.
Voor aanvang van de werkzaamheden moet de WV, eventueel via de PL, het uitvoerende personeel informeren over:
· de aard van de werkzaamheden;
· de veiligheidsaspecten;
· de rol van een ieder;
· de te gebruiken gereedschappen en hulpmiddelen.
Eveneens is instructie vereist aan alle personen die bij de werkzaamheden betrokken zijn, indien er bijzondere gevaren zijn die zij niet zonder meer kunnen herkennen. Voor aanvang en tijdens de voortgang van de werkzaamheden, moet de WV erop toezien dat aan alle eisen, regels en instructies wordt voldaan. Hiervoor behoeft de WV niet altijd ter plaatse te zijn. Hij kan de noodzakelijke informatie ook inwinnen door telefonisch contact met de uitvoerende. Toestemming aan het personeel om met de werkzaamheden te beginnen, mag uitsluitend worden gegeven door de WV, eventueel via de PL. Nadat de werkzaamheden zijn voltooid en voordat er met de bedieningshandelingen wordt gestart, dient de WV, eventueel via de PL, het uitvoerende personeel te informeren. De WV is verantwoordelijk voor de juiste naleving van het werkplan en daarmee voor een veilig verloop van de werkzaamheden. Daarnaast is de uitvoerende medewerker op de werkplek verantwoordelijk voor zijn eigen juist en veilig handelen. Aan het einde van de werkzaamheden moet de WV de OIV op de voorgeschreven wijze informeren.
Bij metingen en beproevingen dienen passende, veilige en gekeurde meetinstrumenten te worden gebruikt. Deze instrumenten moeten worden gecontroleerd vóór gebruik en indien noodzakelijk ook ná gebruik.
Bij de toepassing van tijdelijke afsluitmiddelen dienen deze middelen regelmatig op hun goede werking te worden gecontroleerd. In de betreffende veiligheidswerkinstructie of in het werkplan kan eventueel extra toezicht zijn opgenomen.
De WV bepaalt welke beperkingen moeten worden opgelegd dan wel welke (veiligheids)maatregelen moeten worden genomen. Daarbij dient hij alle van invloed zijnde factoren te wegen, zoals temperatuur, druk, weersinvloeden, invloeden van de omgeving, voortgang van het werk et cetera. Deze factoren bepalen ook de gang van zaken bij onderbreking van de werkzaamheden.
Bij werkzaamheden door derden aan het warmtevoorzieningssysteem van het warmtebedrijf geldt onverkort de VeWa. Dit betekent onder andere dat werkzaamheden:
· alléén mogen worden uitgevoerd in opdracht van het warmtebedrijf;
· alléén mogen worden uitgevoerd door medewerkers die in het bezit zijn van een passende aanwijzing.
7.4 Uitvoering via raamopdracht
Met inachtneming van bijlage 5.1 en artikel 4.6 (Raamopdracht) kan een IV bepalen welke activiteiten ook via een raamopdracht mogen worden uitgevoerd. Dit dient in een bedrijfsprocedure te worden vastgelegd.
De raamopdrachten worden verstrekt door de WV. De betrokken OIV(‘s) dienen hierover te worden geïnformeerd. De WV is verantwoordelijk voor de juiste naleving van de raamopdracht en daarmee voor een veilig verloop van de werkzaamheden. Daarnaast is iedereen met een aanwijzing, ook in opdracht werkende derden, verantwoordelijk voor het veilige verloop van zijn deel van de werkzaamheden, die hij volgens de raamopdracht dient uit te voeren.
Indien activiteiten via een raamopdracht door meerdere personen met een aanwijzing worden uitgevoerd, fungeert de persoon met de hoogste aanwijzing, VP of AVP, als PL. Bij gelijke aanwijzingen dienen deze uitvoerenden zelf vóóraf te bepalen wie als PL gaat fungeren.
7.5 Toezicht door WV
In het geval dat de WV op de werkplek leidinggevend toezicht houdt, is de WV de leidinggevende op de werkplek. Zie artikel 4.7.1 (Leidinggevend toezicht).
Indien de WV op de werkplek geen leidinggevend toezicht houdt, is in geval van meerdere uitvoerenden de PL de leidinggevende op de werkplek. Dit geldt onverkort ook indien derden werkzaamheden (mede) uitvoeren. Veelvuldig wijzigen van leidinggevende dient te worden voorkomen. Iedere wijziging moet duidelijk naar alle betrokkenen worden gecommuniceerd. Indien de WV niet op de werkplek is, maar in het werkplan een aantal terugkoppelmomenten heeft aangegeven, is de PL verantwoordelijk op de werkplek en tevens verantwoordelijk voor het op tijd terugkoppelen. Bij die terugkoppelmomenten kan het mogelijk of nodig zijn dat de WV de verantwoordelijkheid op de werkplek (tijdelijk) weer overneemt. Dit is door de WV, meestal vooraf, te bepalen.
7.6 Uitvoering van niet-warmtetechnische werkzaamheden (NWW)
Niet-warmtetechnische werkzaamheden (NWW) in warmtetechnische bedrijfsruimten mogen alleen individueel worden uitgevoerd door personen met minimaal een aanwijzing VOPT. Leken mogen deze werkzaamheden slechts uitvoeren onder voortdurend toezicht van een persoon met minimaal de aanwijzing VOPT. Indien een station of kast drukloos is gemaakt via bediening van de grondafsluiters, is regelmatig toezicht toegestaan.
Bij het betreden van stations dient men rekening te houden met de volgende risico’s:
· persoonlijk letsel ten gevolge van vrijkomend(e) stoom of heet water;
· beïnvloeding van buitenaf, bijvoorbeeld omstanders, weersomstandigheden;
· aanraking van spanningvoerende delen;
· blootstelling aan lawaai;
· uitdroging, door onder andere hoge omgevingstemperatuur, luchtvochtigheid.
Tegen deze risico’s dienen passende maatregelen te worden genomen. Indien bij werkzaamheden afschermingen moeten worden aangebracht, is hiervoor een werkplan vereist.
7.7 Uitvoering van andere werkzaamheden (AW)
Bij andere werkzaamheden (AW) in de nabijheid van leidingen en/of stations dient het warmtebedrijf te worden geïnformeerd. Vervolgens maakt het warmtebedrijf met de uitvoerenden sluitende afspraken en zo nodig houdt het warmtebedrijf toezicht.
In geval van graafwerkzaamheden moet melding worden gemaakt bij het Kadaster. Ook dient de ligging van de leidingen te worden vastgesteld aan de hand van actuele tekeningen en het maken van proefsleuven. Wanneer de leidingen dicht worden genaderd, mag uitsluitend nog handmatig worden gegraven.
Laswerkzaamheden aan een warmtevoorzieningssysteem door een leek mogen slechts worden uitgevoerd onder voortdurend toezicht.
7.8 Onderbreken van werkzaamheden
Werkzaamheden worden bij voorkeur afgerond voordat de werkplek wordt verlaten. Als de werkplek wordt verlaten voordat de werkzaamheden zijn afgerond, moet men ervoor zorgen dat er voor het warmtesysteem en voor personen die zich in de omgeving kunnen bevinden of begeven geen gevaarlijke situatie kan ontstaan. Hierbij moet minimaal:
- de werkplek worden afgezet;
- op alle afsluiters die niet in de normale bedrijfssituatie staan een bordje ‘NIET BEDIENEN’ worden aangebracht;
- de WV op de hoogte worden gesteld.
7.9 Aanvullende bepalingen
Voordat wordt overgegaan tot uitvoering van de werkzaamheden moet altijd een ieder op de werkplek zich ervan overtuigen dat hij veilig kan werken. Hierbij dient:
- de WV beschikbaar te zijn en één of meerdere (A)VP’s, waaronder een aangewezen PL, aanwezig te zijn, die volledig op de hoogte zijn van de inhoud van het werkplan of de raamopdracht;
- te zijn gezorgd voor voldoende communicatie- en beveiligingsmiddelen;
- elke uitvoerende medewerker bekend te zijn met de voor zijn taak relevante technische gegevens, bijvoorbeeld de temperatuur en druk van het leidinggedeelte waaraan gewerkt wordt;
- het eventueel aanwezige KB-systeem te worden uitgeschakeld, zodat dit niet kan worden beschadigd, bijvoorbeeld bij laswerkzaamheden.
Tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden dient:
- de deugdelijkheid van het (gedeelte van het) gereedgekomen werk te worden gecontroleerd, bijvoorbeeld door het afpersen van een aansluitstuk voordat er wordt doorgeboord;
- men bij het behandelen van of werken aan kunststof leidingen vooraf te zorgen voor een elektrische afleiding naar aardpotentiaal in verband met eventueel aanwezige statische elektriciteit.
8.1 Warmtevoorzieningssysteem: activiteiten via werkplan
Bijlage 3.1 (Activiteiten via werkplan) geeft met een processchema inzicht in de zeven stappen in de procesgang bij het werken aan een warmtevoorzieningssysteem op basis van een werkplan:
- voorbereiding;
- treffen veiligheidsmaatregelen;
- bedieningshandelingen vooraf;
- uitvoeren werkzaamheden;
- bedieningshandelingen achteraf;
- opheffen veiligheidsmaatregelen;
- oplevering.
Het basisproces is hierin aangegeven met een doorgetrokken lijn. Processen die specifiek zijn aangegeven in het werkplan zijn weergegeven met een onderbroken lijn. Stappen die alleen zo nodig moeten worden genomen, zijn aangegeven met een stippellijn.
Voor een veilige bedrijfsvoering zie ook artikel 4. (Veilige bedrijfsvoering) van de VeWa.
8.1.1 Algemeen
De WV geeft aan de (A)VP opdracht tot uitvoering van het (deel van het) werkplan. Dit betekent dat de uitvoerende (A)VP vervolgens verantwoordelijk is voor de uitvoering van dat (deel van het) werkplan en het veilige verloop ervan. Bij meerdere uitvoerenden wijst de WV een PL aan en heeft de PL die verantwoordelijkheid. Tijdens die delen van het werkplan waarbij de WV leidinggevend toezicht houdt, heeft de WV de leiding op de werkplek.
Zie ook artikel 4.7 (Toezicht).
In de situatie waarbij er meerdere ploegen/medewerkers op verschillende locaties binnen hetzelfde werkplan en in hetzelfde onderdeel van de infrastructuur actief zijn (geweest), en waarbij soms ook meerdere (A)VP’s of PL’s betrokken zijn, is de WV altijd de leidinggevende op de werkplek. Er dient in deze situatie per medewerker/ploegleider aan de WV te worden gemeld dat de werkzaamheden zijn beëindigd.
8.1.2 Voorbereiding
De WV stelt, eventueel in overleg met de betrokken PL of (A)VP, een werkplan op. Daartoe pleegt de WV zo nodig vooroverleg met het meldpunt met betrekking tot het bedieningsplan. De WV ondertekent het conceptwerkplan en stuurt het naar de OIV. De OIV heeft zo nodig ook nog overleg met het meldpunt, beoordeelt het werkplan en verstuurt het, bij goedkeuring, naar de WV. De WV stuurt vervolgens een kopie van het goedgekeurde werkplan naar het meldpunt. Hiermee is het meldpunt geïnformeerd over de komende activiteiten.
De WV geeft aan de PL of (A)VP opdracht tot uitvoering van het werkplan, dat bestaat uit:
- het treffen van veiligheidsmaatregelen;
- de bediening en de uitvoering, waaronder montage en dergelijke.
Per (warmte)bedrijf is te bepalen of hierbij tussentijdse gereedmeldingen of terugkoppelingen aan de WV noodzakelijk zijn, en of hierbij tussentijdse opdrachtverleningen van de WV noodzakelijk zijn. In die gevallen dient dit in het werkplan te worden aangegeven.
8.1.3 Treffen veiligheidsmaatregelen
Na opdracht van de WV treft de PL of (A)VP de benodigde veiligheidsmaatregelen.
8.1.4 Bedieningswerkzaamheden vooraf
Voordat men tot bedieningshandelingen overgaat, vraagt de leidinggevende op de werkplek (WV, PL, AVP of VP) bij het meldpunt informatie over de actuele situatie, om vast te stellen dat het afgesproken bedieningsplan kan worden uitgevoerd.
Dit contact heeft alleen plaats indien dit in het werkplan is aangegeven.
Indien de actuele situatie daartoe aanleiding geeft, omdat deze bijvoorbeeld is gewijzigd, bepaalt de OIV de verdere gang van zaken. Dit kan inhouden dat het bedieningsplan gewijzigd of ingetrokken wordt. Dit gebeurt in overleg met het meldpunt en de WV. Indien er geen aanleiding is het bedieningsplan te wijzigen of in te trekken meldt de (A)VP de start van de bedieningswerkzaamheden, die vervolgens worden uitgevoerd.
De WV kan zo nodig leidinggevend toezicht houden. In dat geval heeft de WV de contacten met het meldpunt, zoals dan in het werkplan is aangegeven.
Indien er ook vanuit het meldpunt kan worden bediend, komt de opdracht hiervoor van de OIV. Deze stelt de WV op de hoogte van de gang van zaken. In bepaalde gevallen kan ook de WV het meldpunt opdracht geven tot het uitvoeren van bedieningshandelingen. Dit moet dan in het bedieningsplan zijn aangegeven.
8.1.5 Uitvoering werkzaamheden
De werkzaamheden worden door PL of (A)VP uitgevoerd, eventueel geassisteerd door lagere aanwijzingen. De WV houdt hierbij zo nodig toezicht, conform de afspraken in het werkplan.
8.1.6 Bedieningshandelingen achteraf
Voordat men tot bedieningshandelingen overgaat, vraagt de (A)VP bij het meldpunt informatie over de actuele situatie, om vast te stellen dat het afgesproken bedieningsplan kan worden uitgevoerd. Dit contact tussen uitvoerende en meldpunt vindt alleen plaats indien dit in het werkplan is aangegeven.
Indien de actuele situatie daartoe aanleiding geeft, omdat deze bijvoorbeeld anders is dan volgens het werkplan, bepaalt de OIV de verdere gang van zaken. Dit kan inhouden dat het bedieningsplan gewijzigd of ingetrokken wordt. Dit gebeurt in overleg met het meldpunt en de WV.
Indien er geen aanleiding is het bedieningsplan te wijzigen of in te trekken meldt de (A)VP de start van de bedieningswerkzaamheden, die vervolgens worden uitgevoerd.
De WV kan zo nodig leidinggevend toezicht houden. In dat geval heeft de WV de contacten met het meldpunt, zoals dan in het werkplan is aangegeven.
Indien er ook vanuit het meldpunt kan worden bediend, komt de opdracht hiervoor van de OIV. Deze stelt de WV op de hoogte van de gang van zaken. In bepaalde gevallen kan ook de WV het meldpunt opdracht geven tot het uitvoeren van bedieningshandelingen. Dit moet dan in het bedieningsplan zijn aangegeven.
8.1.7 Opheffen veiligheidsmaatregelen
Alleen indien dit in het werkplan is aangegeven, worden de bedieningshandelingen gereedgemeld aan het meldpunt.
Het opheffen van de veiligheidsmaatregelen wordt uitgevoerd door de PL of (A)VP. Na afloop hiervan worden alle uitgevoerde werkzaamheden en handelingen, kortom het werkplan, gereedgemeld aan de WV.
8.1.8 Oplevering
De WV meldt het werkplan gereed bij de OIV en het meldpunt. Hierbij dient uiteindelijk sprake te zijn van een complete oplevering van de afgesproken activiteiten.
8.2 Warmtevoorzieningssysteem: activiteiten via raamopdracht
Bijlage 3.2 (Activiteiten via raamopdracht) geeft met een processchema inzicht in de zeven stappen in de procesgang bij het verstrekken van een raamopdracht en het werken aan een warmtevoorzieningssysteem op basis van een raamopdracht:
- voorbereiding;
- treffen veiligheidsmaatregelen;
- bedieningshandelingen vooraf;
- uitvoeren werkzaamheden;
- bedieningshandelingen achteraf;
- opheffen veiligheidsmaatregelen;
- oplevering.
Het basisproces is hierin aangegeven met een doorgetrokken lijn. Processen die specifiek zijn aangegeven in de raamopdracht zijn weergegeven met een onderbroken lijn.
Voor een veilige bedrijfsvoering zie ook artikel 4. van de VeWa.
8.2.1 Voorbereiding
In de voorbereiding is het verstrekken van raamopdrachten opgenomen.
Raamopdrachten voor werkzaamheden en bedieningshandelingen worden door de IV bepaald. Dat wil zeggen dat de IV de activiteiten bepaalt die geschikt zijn om te worden opgedragen via een raamopdracht. Dit dient te gebeuren op basis van bijlage 5.1 (Verdeling activiteiten, indeling activiteiten en bijbehorende aanwijzingen) van de VeWa.
De WV is degene die de raamopdrachten verstrekt aan AVP, VP en VOP. Indien activiteiten via een raamopdracht door meerdere personen met een aanwijzing worden uitgevoerd, fungeert de persoon met de hoogste aanwijzing, VP of AVP, als ploegleider. Bij gelijke aanwijzingen dienen deze uitvoerenden zelf vooraf te bepalen wie, VP of AVP, als ploegleider gaat fungeren.
Op een per warmtebedrijf te bepalen wijze informeert de WV de OIV over de door de WV verstrekte raamopdrachten. Het bedrijf dient tevens de registratie van de gegeven raamopdrachten te regelen.
8.2.2 Verloop van de werkzaamheden
Bij werkzaamheden die via een raamopdracht zijn opgedragen, kan de uitvoerende alle vervolgstappen doorlopen zonder extra tussenkomst van de opdrachtgever.
Wel is het, in voorkomende gevallen, noodzakelijk het meldpunt te informeren. Dit dient dan nader te zijn aangegeven in de raamopdracht of daarbij behorende veiligheidswerkinstructie.
8.2.3 Oplevering
Aan het eind van het proces dient oplevering aan de WV respectievelijk de OIV plaats te vinden. Dit kan ook periodiek gebeuren en is per warmtebedrijf te bepalen.
9. Slotbepalingen
VEWADit veiligheidsvoorschrift draagt de titel ‘Veiligheidsvoorschrift Warmte voor de energiebedrijven 2015’, ‘VeWa: 2015’ of ‘VeWa’. Over de inhoud van de VeWa is tussen de deelnemende bedrijven binnen Energie-Nederland in oktober 2015 overeenstemming bereikt. Vanaf dat moment is de inhoud van de VeWa de verantwoordelijkheid van de stuurgroep veiligheid warmtebedrijvenof zijn opvolger, bestaande uit afgevaardigden van deelnemende bedrijven. Deze stuurgroep zal, waar nodig, de VeWa uitbreiden of wijzigen, en vervolgens hierover communiceren met belanghebbenden.
Mocht over de uitleg van deze veiligheidsinstructie twijfel bestaan, dan dient men zich voor nadere informatie te wenden tot de eigen WV of (O)IV, of zo nodig tot de eigen afgevaardigde in de stuurgroep.
De directie van een warmtebedrijf kan, binnen het kader van de wettelijke voorschriften en na het inwinnen van advies ter zake van de stuurgroep veiligheid warmtebedrijven of zijn opvolger, afwijkingen van deze veiligheidsinstructie vaststellen. Deze afwijkingen moet de directie dan schriftelijk aan de stuurgroep en overige belanghebbende(n) bekendmaken.